|
HET BELEEFDE GENOT vzw
Het favoriete boek
|
Thomas Crombez neemt het op voor Tone Brulin
Sporen en breuklijnen. Het theaterwerk van Tone Brulin
Wat blijft over
van het toneelwerk van Tone Brulin? Nu de illustere schrijver, regisseur, toneelpedagoog en essayist in 2016
negentig jaar oud was geworden, leek de vraag meer dan ooit aan de orde. Dramaturg Erwin Jans (Het Toneelhuis)
stelde een bloemlezing van tien toneelstukken samen.
Brulin is altijd
een figuur geweest die tegelijk sterk vergroeid was met de Vlaamse en Brusselse toneelwereld én steeds opnieuw
aan de beklemmende sfeer ervan wilde ontsnappen. Na een opleiding aan de Nationale Hogeschool voor Bouwkunst
en Sierkunsten (Ter Kameren) en aan de net opgerichte Studio Herman Teirlinck was hij actief in het literair
georiënteerde kamertoneel. Op het repertoire van zijn Nederlands Kamertoneel stonden de absurdistische en existentialistische
stukken die school maakten tijdens de jaren vijftig: Sartre, Ionesco en Beckett. Maar het gezelschap bracht
ook eigen werk van Brulin. Die vaak korte stukken en eenakters waren in het begin helemaal op de modieuze filosofische
leest geschoeid. Vanaf 1958 kreeg een politieke en vooral antikoloniale toon de bovenhand.
Rond dezelfde tijd
nam Brulin zijn eerste opdrachten in het buitenland aan. Het werd de rode draad in zijn loopbaan. Hij werkte
intensief samen met toneelspelers, auteurs en regisseurs in Zuid-Afrika, Belgisch Congo, Ghana, de Verenigde
Staten, Suriname, Maleisië en tal van andere landen. Terwijl hij in zijn vroege periode vooral poogde om het
kolonialisme als thema op de Europese toneelagenda te krijgen, keerde hij tijdens de jaren zeventig het
hele systeem om. Nu werden niet-westerse toneelvormen het instrument om het bestaande model op de schop te doen.
Dat leidde tot het visionaire project TIE3, het Theater van de Derde Wereld in Europa, dat hij met zijn Maleisische
vrouw Siti Fauziah vormgaf. Daarmee ontwikkelde hij een geëngageerd multicultureel repertoire van Afrikaanse
en Aziatische stukken. Het kreeg vorm (in de woorden van Geert Opsomer) in “een hybride mengeling van interculturele
theatervormen, naïeve uitdrukkingsvormen en actuele allusies”.
Tijdens zijn actieve
carrière publiceerde Brulin tientallen toneelstukken. De inzet van deze bloemlezing was dan ook: hoe moet je
die immense productie naar het heden halen? Samensteller Erwin Jans heeft op dat vlak een bewonderenswaardige
prestatie geleverd. De verleiding is groot om bij een veelschrijver als Brulin zo veel mogelijk aspecten van
het oeuvre te laten zien. Maar daarvoor is de kwaliteit van de stukken te ongelijkmatig. Alleen al in de periode
tot 1975 schreef hij minstens vijftien stukken. Vele daarvan ogen snel geschreven en knopen losjes aan bij een
existentialistisch levensgevoel dat de lezer of kijker van vandaag nog weinig zegt. Het is ook, anders dan in
de latere TIE3-fase, uitgesproken literair theater. De expressiemogelijkheden voor regisseurs en acteurs blijven
beperkt.
Logisch dus dat
Jans uit dit vroege werk alleen het allerbeste overhield, zoals de meesterlijke eenakter Twee is te weinig,
drie is te veel (1953). Het stuk leverde Brulin onverwacht de prijs van de boekenweek in Amsterdam op. De
theatrale kwaliteit ervan blijft overeind. In amper tien pagina’s weet Brulin de lezer bij elke repliek op het
verkeerde been te zetten. De voortdurende omkeringen in de verhoudingen tussen de twee (drie?) hoofdrolspelers
genereren een bijtende, sarcastische humor.
Of Twee is te
weinig echt existentialistisch drama is, valt te betwijfelen. Een filosofische ‘tendens’ is in dit stuk
niet expliciet aanwezig. Al raakte het ongetwijfeld wel de juiste snaar van ontreddering, die ook Brulins vrienden
en collega’s in de naoorlogse literatuur beroerden, zoals Jan Walravens, Remy C. Van de Kerckhove, Gust Gils
of Hugo Claus. Samen met hen was Brulin actief in de bladen van de jonge literaire generatie, zoals Tijd
en Mens en Gard Sivik.
Het existentialistische
spoor is wel sterk aanwezig in de andere twee vroege eenakters opgenomen in deze bundel. Dat zijn de tweelingstukken
Verticaal en Horizontaal, beide uit 1955. De namen van de personages (in het eerste stuk zijn
dat Po, Popo, Popolo, Popolopo en Popolopolo) verraden al dat het om een soort vormeloze wezens gaat, eerder
dan echte personen. Ze geven een stem aan de naoorlogse mens, die uit de puinhopen van 1945 kroop en op zoek
ging naar enig houvast. Daarin lijken ze goed op de creaturen uit Claus’ vroege stukken (denk aan (M)oratorium
uit 1953) of uit Samuel Becketts Endgame (1957).
De bloemlezing
komt pas echt tot haar recht met de politieke stukken uit de periode vanaf 1958, die dan ook de helft van het
boek beslaan. Met dit werk heeft Brulin, zowel nationaal als internationaal, bakens verzet. Dat was in zijn
eigen tijd al voldoende duidelijk. Het was een historisch moment toen Brulin zelf in 1961 zijn stuk Potopot
regisseerde: de eerste opvoering in Vlaanderen met een zwarte acteur (Clive Farel) op de planken. Het publiek
is er getuige van hoe de relatie tussen de zwarte Potopot en de Belgische Saskia, gesitueerd tijdens de aanloop
naar de Wereldtentoonstelling van 1958, te kampen heeft met racistische vooroordelen. Als je bedenkt dat dit
stuk gelezen en bekeken werd tegen de achtergrond van de Congolese onafhankelijkheidsstrijd (1960), was het
een vlijmscherpe commentaar op de sociale en psychologische verwoestingen die het kolonialisme had aangericht.
Brulin zelf wenste
niet dat Potopot in de originele versie in de bundel terechtkwam. In de plaats ervan kwam The Teeth
of Lumumba, een Engelstalige herwerking. Het liefdesverhaal op Belgische bodem wordt nu vermengd met groteske
scènes uit Congo, waarin Koning Boudewijn, Mobutu, Kasavubu en Tsjombe optreden, en Lumumba wordt vermoord.
Het resultaat is een vorm van episch theater dat vandaag niets aan scherpte heeft ingeboet. Al schept het Engels
wel een afstand tot het Vlaamse en Belgische publiek, die een heropvoering misschien in de weg zou staan.
Twee stukken uit
dezelfde periode die in de originele versie werden opgenomen zijn Pas op, mijnheer Lipman komt! (1958)
en De honden (1960). Het tweede stuk, dat het apartheidsregime in Zuid-Afrika aan de kaak stelt, is ongetwijfeld
het bekendste en vaakst opgevoerde werk van Brulin. Bij de Belgische première in januari 1961 (op het podium
van het Antwerpse stadsgezelschap KNS) rees er protest vanwege de officiële Zuid-Afrikaanse instanties. Ook
organisaties zoals de Algemeen Nederlands-Suid-Afrikaans-Vlaamse Vereniging waren misnoegd. Actrice Tine
Balder, die de vrouwelijke hoofdrol vertolkte, was eerder in Zuid-Afrika te gast geweest. Uit protest tegen
de strekking van het stuk weigerde ze na de eerste opvoering het publiek te komen groeten. (Enige tijd later
zou ze samen met haar echtgenoot Fred Engelen naar Zuid-Afrika emigreren, waar hij hoofd werd van het Drama
Department van de Universiteit van Stellenbosch.)
Moeten deze stukken
dan enkel om hun historische belang herlezen worden? Zeker niet. Hier is Brulin op zijn scherpst. De personages
zijn meer dan bordkartonnen vertegenwoordigers van een verderfelijke racistische of koloniale ideologie. Via
de familie Labuschagne, die de plak zwaait op de gevangenishoeve Kruger Kloof, laat de auteur de stem van het
apartheidsregime op een geloofwaardige manier horen. En hoe dat regime zijn vooroordelen legitimeert. Zo de
oude patriarch Sjambok:
De geslachten hebben
wallen opgeworpen tegen groepen van barbaren die klaar staan om te plunderen. Daar, op mijn drempel, broeit
een zwart nest. Elke avond dansen en drinken ze hun verboden brouwsel. Ik heb geen politie om mij te beschermen,
als ze het ooit in hun hoofd halen een raid uit te voeren. Als het ooit zo ver komt, zal ik moeten rekenen op
mijn eigen recht en daarna op de sympathie van de wetgevers.
Brulin kruipt in
het hoofd van de onderdrukker en ontmaskert de psychische spanningen die er welig tieren. Via de zwarte journalist
Lewis Nukusu geeft hij ook aan de jonge Afrikaanse generatie een tegenstem. Het oordeel van Jans in het uitgebreide
en lezenswaardige nawoord is dan ook terecht: ‘Je zou de Afrikaanse stukken van Brulin kunnen lezen als een
volgehouden poging om een zwarte stem te laten spreken.’ Maar dat is niet alles: het antikoloniale werk van
Brulin is en blijft vooral belangwekkend voor de manier waarop hij de culturele trauma’s fileert die het resultaat
zijn van het kolonialisme, eerst en vooral die in de hoofden en harten van de kolonialen zelf.
Misschien is het
meest geslaagde antikoloniale stuk van Brulin daarom wel een werk waarin alleen witte, Britse personages aan
het woord komen. Uitgangspunt van Pas op, mijnheer Lipman komt! is de driehoeksrelatie tussen de journalist
en would-be romancier Abraham Sloane, zijn vrouw Jennifer en de geduchte literatuurcriticus Beninger. Met zijn
nieuwe boek ‘Pas op, mijnheer Lipman komt!’ heeft Sloane eindelijk zijn lang verhoopte publiekssucces
te pakken. Maar dat is voornamelijk aan de steun van Beninger te danken, wiens voornaamste ambitie het was,
om zo dichter bij Jennifer te geraken. Daarna wil de criticus de auteur onschadelijk maken. Dat doet hij door
Sloanes diepe angst voor Afrikanen te bespelen. De angstaanjagende ‘neger’ Lipman uit de titel van zijn eigen
boek komt tot leven, achtervolgt hem op straat, en stopt hem zelfs een visitekaartje toe. Sloane glijdt weg
in een psychische inzinking. Maar onverhoopt blijft zijn echtgenote hem trouw. Dat leidt tot de climax aan het
eind van het stuk, waar blijkt dat Sloane en Beninger allebei in Kenia zijn opgegroeid. Daar waren ze als kinderen
getuige van een opstand van de Kenianen tegen het Britse regime. En ze waren aanwezig bij de lynchpartij van
een zwarte jongen waarmee de Britten wraak namen.
De breuklijnen
van de conflicten die de Europeanen in Afrika (en de rest van de wereld) hebben gezaaid, zetten zich voort tot
in Europa zelf. Dat is de boodschap die als een rode draad door het oeuvre van Brulin loopt. De latere stukken
die in de bundel zijn opgenomen tonen hoe de auteur dat spoor ook via andere wegen dan het realistische of documentaire
drama verkent. De monoloog De nacht van de brandende apen (1990) laat de Congolese man ‘Zwarte Jef’ uit
de Antwerpse zoo aan het woord, wanneer hij in 1880 in het Sint-Elisabethziekenhuis op sterven ligt. Het laatste
stuk van de bundel – De O.-L.-V. der Krabben: een Zuid-Amerikaanse vertelling in dertien taferelen (2002)
– is een scenario voor pantomime, poppenspel en fysiek theater.
Die nieuwe, hybride
theatervorm zou Brulins laatste en wellicht ook grootste verwerkelijking blijven. Jans evalueert dat als volgt:
Wat Brulin met
Tiedrie nastreefde, was een volkstheater dat tegelijk ook een wereldtheater was. Het was zijn versie van Grotowski’s
‘arm theater’, ontdaan van alle overbodige theatraliteit, op zoek naar een authenticiteit die zich voorbij de
‘professionaliteit’ en de ‘artistieke kwaliteit’ bevond, een soort van ‘art brut’. Hij streefde een vorm van
‘kneedbaar’ theater na, een theater van de ‘objets trouvés’ en het toeval […].
Maar in die kracht
lag ook de tekortkoming. Met zijn interculturele volkstheater vond hij moeilijk aansluiting bij de vormelijke
vernieuwingen (‘Vlaamse Golf’) die in de jaren tachtig het podiumlandschap domineerden. Dat maakt deze bloemlezing
des te meer welkom. Het toont hoe interculturaliteit niet enkel een belofte voor de toekomst van het theater
is, maar ook een heel reële erfenis, die doorgegeven moet worden.
Tone Brulin,
De waterdrager en de dorstige: Tien theaterteksten. Red. Erwin Jans. Brussel: T-boeken, 2017.
|
|
Daniël Vanbelle
heeft zich verzoend
“Atonement” is zonder twijfel McEwans beste werk en een van de belangrijkste boeken van de huidige Britse literatuur.
Het verhaal omvat een periode van meer dan een halve eeuw en speelt zich af op het mooie landgoed van de familie
Tallis. Dit alles op de warmste dag van 1935. Hoofdpersonages zijn de jongste dochter des huizes, de dertienjarige
Briony, haar oudere zuster Cecilia en haar vriend Robbie.
Toevallig is Briony er getuige van hoe Cecilia en Robbie staan te ruziën bij de fontein in het park. Plots trekt
Cecilia haar jurk uit en stapt in haar ondergoed in de vijver terwijl Robbie toekijkt.
Dit is een gebeurtenis die de dertienjarige Briony totaal niet kan vatten. Als ze enige uren later opnieuw getuige
is van een ontmoeting tussen de twee geliefden is ze bijlange niet in staat onderscheid te maken tussen hartstocht
en agressie. Nu is ze ervan overtuigd dat Robbie een gevaar vormt voor haar zuster.
Aan het eind van de dag wordt een misdrijf gepleegd. Een vijftienjarige genodigde (Lola) wordt in het bos aangerand
en verkracht. Mede door haar rijke verbeeldingskracht aarzelt Briony geen moment om Robbie van de misdaad te
beschuldigen. Een grove leugen die het leven van Cecilia, Robbie en ook Briony voorgoed zal vernietigen.
Boetekleed, in de eerste plaats een aangrijpend liefdesverhaal en tegelijk een spannend en intrigerend boek
over verlies van onschuld, schrijverschap, boetedoening en vergeving.
Wie kan er beter over de feiten oordelen dan de schrijfster zelf, Briony Tallis (de Ian McEwan van dienst?)
Ik citeer: “Er was een misdaad. Maar er waren ook geliefden. Maar ik zou niet weten welk doel ermee gediend
zou zijn als ik probeerde mijn lezer ervan te overtuigen dat Robbie Turner op 1 juni 1940 in Bray-Dunes aan
bloedvergiftiging was overleden. Of dat Cecilia in september van datzelfde jaar was omgekomen door de bom die
het metrostation Balham verwoestte.
Hoe kan een schrijfster boete doen als zij, met haar absolute macht over uitkomsten te beslissen tevens God
is. Er is niemand, geen wezen of hogere vorm op wie zij een beroep kan doen, of met wie zij zich verzoenen kan,
of die haar kan vergeven. Er is niets buiten haar. In haar verbeelding heeft zij de grenzen en de voorwaarden
bepaald.
Geen boetekleed voor God of schrijvers, ook al zijn ze atheïst”.
De God van Atonement is, net als die van het Oude Testament, een wrede God.
MAAR WAT KAN HIJ SCHRIJVEN!
Wie is Ian McEwan?
Zonder twijfel
de belangrijkste nog levende Britse Romancier.
Gestudeerd aan
het gekende ETON COLLEGE en aan de Universiteit van Sussex.
De eerste MASTER
in creatief schrijven.
Benoemd tot Commandeur
in de Orde van het Britse Rijk.
Literaire
onderscheidingen:
1998 Amsterdam
– BOOKER PRIZE
2002 Boetekleed
– Los Angeles Times Book Prize for Fiction
2002 Boetekleed
– National Book Critics Circle Award for Fiction
2002 & 2005
Boetekleed & Saturday – New York Times 10 Best Books of the Year
|
|
Het klikt tussen Heidi
De Pesseroey en Vita Sackville-West
Naar aanleiding
van de buitengewoon interessante lezing “Rond Virginia Woolf” op 18 februari door Prof. Magda Michielsen, greep
ik terug naar een boek, dat me eertijds zeer geboeid heeft na een bezoek aan de schitterende kasteeltuin in
Sissinghurst (Kent,UK).
Het boek:
“Vita: over het leven van Vita Sackville-West” door Victoria Glendinning. De Britse schrijfster en literatuurcritica
Victoria Glendinning (º1937) schreef deze bruisende biografie in 1983 in opdracht van Vita’s zoon Nigel Nicolson.
Dit met
de Whitbread Award bekroonde boek geldt als het standaardwerk over Vita Sackville-West (º1892 Knole +1962 Sissinghurst).
Ze schreef ook een belangrijke biografie van Leonard Woolf (man van Virginia).
Het boek
beschrijft Vita’s jeugd als enig kind in het gigantische kasteel Knole (UK Kent)in de complexe wereld van het
19de-eeuwse victoriaanse Engeland.
In 1913
trouwde ze met de diplomaat Harold Nicolson en kreeg 2 zonen.
Naast
zijn diplomatieke en politieke loopbaan was haar man ook schrijver. Ze deelden dezelfde passie voor literatuur.
Vita ontpopte zich inmiddels tot een bekend schrijfster van gedichten, romans en biografieën. De non-conformistische
levenshouding (biseksueel) van beiden wordt haarfijn beschreven in het nogal libertijnse societyleven van de
rijke burgerij in de Europese cultuursteden.
Vita leed
onder de complexiteit van haar karakter, hetgeen tot neuroses leidde, maar dit kon ze vaak in haar werk gebruiken
als bron van inspiratie. Haar betrokkenheid bij de spraakmakende Bloomsburygroep en haar relaties met vrouwen,
waaronder vooral Virginia Woolf, schetsen ook de steeds veranderende mentaliteit in de culturele, intellectuele
kringen. De vriendschap met Virginia was zéér intens, doch verstikkend voor Vita. In 1930 kochten Vita en Harold
het landgoed Sissinghurst in Kent, dat ze volledig restaureerden en waar ze samen de schitterende tuin van het
domein ontwierpen en aanlegden. Vita werd toen razend populair met haar artikels over tuin & tuinieren.
Deze biografie
is een uiterst goed gedocumenteerde schets van het leven van de Britse aristocratie vanaf de periode van het
strenge, victoriaanse ,saaie kasteelleven op het platteland tot de periode waarin vrije meningsuiting en persoonlijke
ontwikkeling door literatuur en cultuur belangrijker werden in een Engeland, dat in de 20ste eeuw door de industriële
revolutie, twee wereldoorlogen en een boeiend interbellum een totaal ander land was geworden en de sociale verhoudingen
hertekend waren. Daartussen laveerde Vita als eigenzinnige, vrijgevochten vrouw, met haar schrijverstalent,
haar neuroses, haar originele huwelijk, passie voor de tuin en al haar speciale vriendschappen: een leven als
een avonturenroman...
Ook boeiend:
het boek “Portrait of a marriage” uit 1975 door zoon Nigel Nicolson, over het liefdevolle, originele huwelijk
van zijn ouders. Werd ook verfilmd.
Interessant
als aanvulling: bezoek aan de tuinen + kastelen van Knole en Sissinghurst in Kent, beide uitgebaat door de National
Trust
Dit is
niet echt mijn “favoriete” boek (literair gezien ), maar het gaf me veel informatie en inspiratie om nog heel
wat andere boeken hieromtrent te lezen.
Veel leesgenot!
Victoria Glendinning, Vita,
het leven van Vita Sackville-West, Singel
uitgevers, 699 p. ISBN 9789052264332
|
|
Nicole Aneca en het niet zo kleine meisje
Philippe Claudel, Het kleine meisje
van meneer Linh
Eerst wil ik graag even zeggen dat dit boek niet HET lievelingsboek is van mij: er zijn
enorm veel boeken, die ik zeer interessant en boeiend vind. Zo heb ik onlangs Het smelt van Lize Spit
doorworsteld en daarvoor Dit is mijn hof van Chris Destoop en er zijn nog bergen mooie boeken die
op lezing liggen te wachten.
Het is wel een bijzonder boek en gemakkelijk in één adem uit te lezen, want het is een dun
boekje, geschreven in een eenvoudige taal met soms veel korte zinnen, maar juist door die directe stijl
ook heel aangrijpend.
Het gaat over een oudere man die samen met zijn kleinkind, dat uiteindelijk een pop blijkt
te zijn, uit een oorlogssituatie in zijn land kan vluchten. Dat land blijkt een zeer mooi land te zijn,
waar de oude man zeer aan gehecht is.
We volgen het vluchten met alle ellende, die dat met zich meebrengt maar door de oude man
niet altijd als ellende ervaren wordt. Hij begrijpt trouwens niets van de taal die men in het vreemde
land spreekt en bijgevolg raken de opmerkingen hem ook niet. Zijn enorm grote zorg gaat praktisch uitsluitend
naar het kleine meisje.
In de sfeer van onverschilligheid en bijna onmenselijkheid, waar vluchtelingen soms 'zomaar'
van de ene naar de andere instelling verplaatst worden, ontstaat toch een prachtige vriendschap met iemand van
het nieuwe land.
Enkel op het einde van het boek gebeuren nog vreselijke dingen, maar ik mag niet alles verklappen
natuurlijk.
Dit verhaal heeft mij erg aangegrepen, omdat de schrijver met zijn zeer directe, beschrijvende
stijl de emoties zeer duidelijk laat uitkomen en je als lezer ook zeer dicht op de personages zit. Het
is echt een aandoenlijk verhaal, zeker het lezen waard.
Philippe Claudel heeft al meerdere boeken op zijn naam staan en is naast zijn bezigheden
als schrijver en filmregisseur ook professor literatuur aan de universiteit van Nancy. Hij doceert er meer bepaald
de kunst van het scenarioschrijven.
Sinds Meuse l'oubli, zijn debuut uit 1999 verschenen een dertigtal werken van hem.
Voor zijn roman les âmes grises kreeg hij in 2003 de Prix Renaudot. In 2012 nam
hij de plaats in van de overleden Jorge Semprun in de Académie Goncourt. Op 2 februari laatsleden is hij 55
jaar geworden.
Philippe Claudel, Het kleine meisje van meneer Linh,
144 blz., De Bezige Bij, 2016 ISBN 978-90-234980-63
|
(Foto: Bart Madou)
|
Tuinier Robert Crombez op
zoek naar de vrijheid
Voltaire
De Almachtige Een leven lang op zoek naar vrijheid
Een biografie geschreven door Roger Pearson en gepubliceerd bij De Bezige
Bij. Een heerlijk boek om te lezen! Zoals Peter Conrad in The Observer over het boek schreef: ‘Prachtig, scherp
en geestig.’ Net als overspel en geld verdienen, beide speciale liefhebberijen van Voltaire, biedt Pearsons
boek plezier voor volwassenen… Het boek is dan ook een ideale gelegenheid om nog eens zijn bewogen leven
te vertellen, dit vond plaats in de laatste dagen van het Ancien Régime, net voor de Franse Revolutie.
Voltaire werd 84 jaar en liet een immens oeuvre na. François-Marie Arouet werd geboren in 1694, als zoon van
François Arouet en de adellijke Marguerite Daumard. Zijn vader was als notaris gevestigd in Parijs. Van
bij zijn geboorte was er controverse: gezien François-Marie een onwettig kind was, heeft zijn vader lang gewacht,
vooraleer hem als zijn kind te erkennen. Vergeten wij niet, dat in die tijd één kind op twee stierf in het eerste
levensjaar: zijn ouders lieten hem pas dopen, nadat hij negen maand oud was. Waarschijnlijk was zijn natuurlijke
vader chevalier Guérin de Rochebrune. Hij heeft altijd de eer van zijn moeder verdedigd, omdat deze laatste
meneer een man was met “humor en intelligentie”, wat volgens Voltaire niet kon gezegd worden van zijn wettelijke
vader, die hij een zeer middelmatig man vond.
De jonge Arouet ging vanaf 1704 naar het Jezuïetencollege Louis-le-Grand:
een opvoeding aldaar werd gezien als een garantie voor later succes. De meest briljante geesten van die tijd
liepen er school en de Jezuïeten hadden zo’n 700 scholen in de volledige toenmalige wereld. Tien procent van
zijn klasgenoten kwam uit een ander land! Tijdens de laatste twee jaar van zijn opvoeding lag de nadruk
sterk op de klassieke literatuur en dichtkunst. Hij leerde verzen schrijven en zijn belangstelling voor het
theater kwam naar voor. Zijn eindexamen heeft hij nooit afgelegd: hij veinsde hoofdpijn en liet zijn vader een
ziektebriefje invullen. Door zijn vader van school gehaald, moest hij rechten studeren, wat niet naar zijn zin
was. Hij wilde het liefst, zo vlug mogelijk naam maken in de literaire wereld. Gedurende het Regentschap (na
de dood van Lodewijk XIV in 1715) werd Frankrijk overspoeld door satire. Daar voelde de jonge Arouet zich
thuis in: hij publiceerde ( anoniem ) vlijmscherpe kritieken op de Regent; helaas hield men hem in het
oog en het gevolg was een “lettre de cachet”, wat hem een jaar in de Bastille deed belanden. Daar had hij alle
tijd om zijn eerste theaterstukken uit te werken en ook tal van gedichten te schrijven. Toen hij vrij
kwam, nam hij de naam “Voltaire” aan. Zijn eerste tragedie Oedipe, werd een succes. Na het overlijden van zijn
vader kwam zijn erfenis hem toe en door enkele goed afgelopen speculatieve transacties, was zijn fortuin aanzienlijk
aangegroeid. Zijn leven neemt een onverwachte wending, als een ruzie met de edele familie Rohan hem terug
in de Bastille doet belanden. Hooggeplaatste vrienden helpen hem eruit, maar op voorwaarde dat hij het land
verlaat. Bij het verlaten van de gevangenis voor de tweede keer verklaart hij de oorlog aan de autocratie. Hij
verblijft in Londen, waar hij zijn La Henriade publiceert. Ook schrijft hij nog Histoire de Charles XII. Terug
in Frankrijk wordt zijn publicatie Lettres Anglaises verboden en zoekt hij onderdak in Cirey (Champagne), bij
zijn vriendin Emilie du Châtelet. Deze dame heeft een grote intellectuele nieuwsgierigheid en zijn liaison,
die vijftien jaar duurde, laat hem toe de fysica en de chemie te bestuderen. Bij haar overlijden in 1749 besluit
hij niet naar Parijs terug te keren, maar uit te wijken naar Potsdam. Zijn jarenlange correspondentie met Frederik
II, zorgt ervoor dat hij in Pruisen welkom is. In Potsdam begint Voltaire aan zijn Dictionnaire Philosophique,
die hij pas in 1746 zal voltooien. Na het enthousiasme van de eerste dagen, verzuurt de relatie met de koning
van Pruisen en in 1753 verlaat Voltaire het koninkrijk. Het conflict had zijn faam zeker niet aangetast. In brieven
had Frederik II ondertussen verklaard: “J’aurai besoin de Voltaire encore un an, au plus… ; on presse l’orange
et on jette l’écorce”. Bij zijn terugkeer in Frankrijk stelde zich voor hem een groot probleem: waar zou
hij een veilige thuis vinden, waar hij beschermd was tegen alle groten van de wereld en tegen de kerk, die hij
reeds aangevallen had? Parijs was zeker te gevaarlijk. Zwitserland was in die tijd het asiel voor alle achtervolgde
Europeanen. Voltaire kocht zich eigendommen in Romaans Zwitserland. Het viel hem wel vlug op dat het religieuze
fanatisme in Genève en Lausanne in niets moest onderdoen voor dat van Parijs. Hij besloot uiteindelijk zich
in Ferney te vestigen: dat was in Frankrijk gelegen en zeer dicht bij de Zwitserse grens. Hij leefde daar als
een “grand seigneur” en vanaf dat ogenblik spreekt men over Voltaire als “Le patriarche de Ferney”. Voltaire
was op het kasteel van Ferney omringd door een ware hofhouding. En het hele “verlichte” Europa kwam
er op bezoek. Het domein was van 1760 tot 1778 een echt internationaal cultureel centrum. Gedurende zijn verblijf
in Ferney werd Voltaire “Het Geweten van Europa”. Hij zette al zijn krachten in voor de strijd tegen onverdraagzaamheid
en onmenselijkheid. Hij stond iedereen bij, die door de onrechtvaardigheid van de rechtbanken hulp nodig had.
In 1759 publiceerde hij nog een meesterwerk Candide. Men leze nog maar eens het prachtige derde hoofdstuk,
om zich daarvan te overtuigen! Men associeert Voltaire steeds met religieus scepticisme en met satire
op de godsdiensten. Toch liggen de zaken niet zo eenvoudig: hij was wel tegen alle dogma’s, maar zeker geen
atheïst. Zijn houding tegenover het bovennatuurlijke, was zeker niet alleen negatief. In 1778 reisde hij naar
Parijs, waar hem een ware triomf wachtte bij de vertoning van een van zijn theaterstukken. De vermoeidheid werd
de oude man echter te veel: hij werd ziek en stierf enkele weken later.
Roger Pearson,
Voltaire, De almachtige, De Bezige Bij, 510 p., 2006
|
(Foto: Bart Madou)
|
Vera Cuvelier hangt de clown uit met Salman Rushdie
Een ongelooflijk knap boek...
Begin januari spraken we af
om met enkele vrienden het boek Shalimar de clown van Salman Rushdie te lezen. De auteur van
De duivelsverzen in ballingschap... Een turf van een boek : 430 bladzijden.
Op naar de bib. Het stond er...
Nog nooit heb ik een boek in zoveel fasen gelezen. Maar het loonde !
De gevoelens die een boek oproept
bij het lezen ervan zijn voor mij heel belangrijk.
Het eerste hoofdstuk India is een thriller op zich. Waarom wordt er een moord gepleegd ? Wat schuilt
er achter deze bladzijden...een begin van de roman of het einde ?
Je wordt gedreven naar het volgende
hoofdstuk Boonyi, een liefdesverhaal waarvan we reeds in het tweede motto een vermoeden hadden. "De pest
haal' beide uw huizen" in Romeo en Julia van William Shakespeare. Ik had wel moeite met de vreemde woorden die
in onze cultuur niet gangbaar zijn. Er is wel een verklarende woordenlijst achteraan, maar dat maakt het vloeiend
lezen voor mij toch wat moeilijk. Daartegenover kom je door de ongelooflijke verteltrant van Rushdie in de voor
ons magische wereld van Kasjmir. Je ziet een film voorbijglijden over de prachtige natuur, het dorpsleven en
zijn bewoners . Je zou je vlucht boeken en er onmiddellijk naartoe vliegen....
Het liefdesverhaal begint zich
af te tekenen... de gevolgen ervan... heel gevoelig en messcherp beschreven.
In het derde hoofdstuk, een
scharniermoment, is Max Ophuls de hoofdfiguur. Ongelooflijk hoe Rushdie erin slaagt het leven van Max
te beschrijven, om dan stilletjes aan het verband te leggen tussen de verschillende personages.
Het volgende hoofdstuk heet
Shalimar de clown. Wonderlijk hoe de schrijver de gevoelens van Boonyi, Shalimar en Max kan beschrijven.
We drijven mee naar duistere machten die over het land waaien. Hij laat ons een geschiedenis zien die zich nog
elke dag laat herhaalt: de macht tussen Oost en West, onderdrukking, terrorisme, radicalisme,verschillen in
godsdiensten , maar hij toont vooral waartoe liefde in staat is.
Kashmira
is het laatste hoofdstuk van de roman. Knap hoe Rushdie de gevoelens vertolkt van
een verliefde clown op een koord tot een koelbloedige terrorist en moordenaar.
Nadat ik het boek wel tweemaal
had verlengd... bleef het verhaal en de verteltrant nazinderen: hoe krijgt de schrijver het voor mekaar om deze
tragische gebeurtenissen aan elkaar te rijgen, om de wereldgeschiedenis in zijn boek te verwerken, om er een
sublieme verhaallijn in te leggen, om de karakters van de personages haarfijn te laten evolueren, om de lezer
tot de laatste letter te boeien?
Het mag ook gezegd worden dat
niet iedereen van mijn vrienden het een "mooi" boek vond. Maar ja, smaken verschillen hé. Voor mij een boek
om te koesteren! Een verbluffende prestatie, waarvoor dank !!!
Salman Rushdie,
Shalimar de clown, Atlas-Contact, 2007, 435 blz.
|
|
Een maand lang Annelies Verbeke voor Gerda De Mey-
Het boek ‘Dertig Dagen’ van Annelies
Verbeke is me wel bevallen. Een ongewoon boek met een prachtige, lyrische taal die vlot leest en je meeneemt
tot het onverwacht verrassend einde. Heel rijk aan sfeerschepping en actuele thema’s, met scherpe waarneming
en psychologisch inzicht. Een verhalend geheel van personages, gebeurtenissen, gewoonten, reflecties en/of rituelen
die - als een kettingreactie - elkaar uitlokken, ondersteunen of uit evenwicht brengen.Ruimtelijk en inhoudelijk
met tijdsbeeld en actualiteit vervlochten. Een boek dat veel doet napraten, mijmeren, confronteren…! Als schrijfoefening
- binnen een informele literaire vriendenkring - heb ik een fictieve lofbrief aan de auteur geschreven.
Beste Annelies,
Je boek ‘Dertig dagen’ leidde me tot
een ontmoeting met jou. Maar kan men wel iemand ontmoeten via een boek en wat bedoelt men dan?
Betekent ‘ontmoeten’ slechts een fysisch
nabijkomen, waarnemen en opslaan van alle uiterlijke details, contouren?
Maar beste Annelies,
ontmoeten is voor jou je lezers ’tegemoetkomen’,
iets wat velen en ook mij te beurt viel.
En zo mochten we ontvangen dat gulle,
gezellige, intieme méér van een ‘echt’ ontmoeten! We mochten horen: je zinnen, je woorden, het timbre van je
stem.
Zien: de kleur van je kledij en je
ogen, de spanningsboog van je blik, je typische, lichtnerveuze handgebaar. Vooral voelen de warme stroom van
je vloeiende taal, levenszin en spirit.
Beste Annelies,
Maar wat een heerlijke ontmoeting
… de weg naar je boek!
De weg naar jou …via de stuwende hartenklop
van je heerlijke passie voor het schrijven van verhalen. Zo ook voor dit enigszins bijzonder verhaal van ‘Dertig
dagen’!
Hoe mooi je begerig doorlichten en
ontrafelen van de vele fijne haarvaatjes van de alzo menselijke lijf-, hart- en zielsdriften van je personages.
Wat doe je het meesterlijk en met
welk talent!
Hoe subtiel en geloofwaardig neem
je jouw lezers op sleeptouw en zo ook mij, dag na dag in die labyrintische odyssee van Alphonse en Kat en de
vele andere personages.
Met welk een gevoelig, fijnzinnig
en rijk taalpigment schilder je de brede waaier van vele dwingende levensvragen en noodzakelijke levensankers…
de vele rimpels, golven, stormen van ieders onstuitbare levensdrift.
Hoe ontroerend of beroerend onthul
en ontrafel je het denken, dromen, begeren, liefhebben of haten, het luisteren of zwijgen, zingen of vloeken
…
Hoe intens weef je met de praalstoet
van je schitterende zinnen en metaforen, het voelen tot één omhelzende koravertedering!
‘Dertig dagen’, een prachtig gewaad
voor het feest waar we willen bijhoren, muziek horen en dansen… dansen, liefhebben en niet vechten...
Beste Annelies,
Van harte dank voor dit mooie literaire
kleinood!
Mag ik je nog veel literaire inspiratie,
succes en veel geluk in alle tijd en tonen toewensen!
Met vriendelijke groeten van een gepassioneerde
lezer,
Gerda De Mey
|
(Foto: Bart Madou)
|
De hervonden adel van André Vanhevel
VERLOREN ADEL,
De laatste dagen van de Russische
aristocratie, door
DOUGLAS SMITH
De ondertitel
van “Verloren Adel” luidt: “De laatste dagen van de Russische aristocratie” en vat mooi samen waar dit boek
over gaat. De oorspronkelijke titel “Former People, The final days of the Russian Aristocracy”
beklemtoont
nog meer het tragische lot van de Russische edellieden tussen de revoluties van 1917 en de Tweede Wereldoorlog.
Een eeuwenoude elite werd vanaf 1917 met bruut geweld onteigend en uitgerangeerd om tenslotte
te worden uitgeroeid als non-personen.
Om de tragedie in het juiste perspectief
te plaatsen schetst de schrijver Douglas Smith eerst hoe het leven eruit zag vóór de Russische Revoluties. Er
waren slechts twee sociale klassen: een kleine, extreem rijke toplaag, de adel, en daarnaast de overgrote meerderheid
van de Russen, meestal arme boeren en bezitlozen die tot 1864 nog lijfeigenen waren.
In de toplaag van de adel bevond zich
de aristocratie, een 100-tal families met een waanzinnig grote rijkdom aan luxe paleizen en landgoederen. Ze
leefden in een ongekende weelde, met tientallen bedienden en waren eigenaar van schitterende collecties aan
kunst en juwelen. Het contrast tussen die twee groepen kon niet groter zijn. Het zal geen verbazing wekken dat
dit leven in schril contrast stond met dat van de arme stand die voortdurend te lijden had van honger, koude
en ontbering.
Een deel van de Russische adel was
er zich goed van bewust dat hen hetzelfde lot wachtte als de Franse koning Louis XVI in 1789, en zoveel anderen
waarvan de hoofden rolden onder de terreur van de Franse Revolutie. Maar ze wisten niet wanneer het onvermijdelijke
zou gebeuren en hadden zo’n scenario niet verwacht midden in de Eerste Wereldoorlog.
De gebeurtenissen rondom de Februari-
en Oktoberrevolutie in 1917 zijn al vele malen onderwerp van historisch onderzoek geweest, maar wat in dit geval
opvalt, is het gebrek aan verzet van de kant van de adel. Een heersende klasse die zo rijk en machtig was, werd
schijnbaar kinderlijk eenvoudig aan de kant geschoven. Voor een deel kan dit volgens Smith verklaard worden
door de houding van de adel zelf. Het was misschien wel geen defaitistische houding, maar velen hadden wel het
gevoel dat het lot dat hen trof een door God opgelegde straf was voor het leed dat ze eeuwenlang aan de gewone
Russische bevolking hadden toegebracht. De meesten wachtten dan ook de uitkomst van de gebeurtenissen gespannen
maar gelaten af.
Aristocraten waren volgens de bolsjewieken
‘giftige slangen’, ‘tsaristisch tuig’, ‘ongedierte’ dat moest uitgeroeid worden. Het doet denken aan de termen
waarmee de nazi's de Joden zouden bestempelen. Joden waren ook ‘ongedierte’. Alleen ging het de nazi's om het
ras, de communisten keken naar de sociale afkomst, de klasse waartoe men behoorde.
Douglas Smith heeft de lotgevallen
van twee grote adellijke families in detail uitgeplozen: de Golitsyns en de Sjeremetjevs. Hun verhaal
leest als een horrorstory van vervolging en ontmenselijking. De families worden uit elkaar gerukt
en raken ook elkaars spoor bijster als ze op de vlucht slaan, eerst naar veiliger oorden op het platteland,
dan naar Siberië en sommigen vluchten uiteindelijk het land uit naar Frankrijk, Italië of de Verenigde Staten.
Meestal kunnen ze nauwelijks iets van hun vroeger fortuin meenemen.
Als Stalins Grote Terreur toeslaat
belanden de overgebleven edellieden vaak in de goelag of worden ze geëxecuteerd, vaak zonder dat hun
familie op de hoogte wordt gebracht. De communistische machthebbers gebruikten daarvoor het eufemisme “veroordeeld
tot verbanning, zonder recht op correspondentie”.
De Russische roman- en toneelschrijver
Maxim Gorki
(1868-1936), tevens overtuigd
socialist en een goede vriend van Stalin,
noemde de machtsovername door de bolsjewieken
dan ook geen revolutie, maar 'een pogrom van hebzucht, haat en wraak'. Niet alleen de Romanovs, de afgezette
tsarenfamilie, werden slachtoffer van de omwenteling. Zo'n twee miljoen adellijke Russen wachtte hetzelfde lot.
Het probleem was echter dat met het wegvallen van de oude elite het land bijna onbestuurbaar werd, de adel had
immers de politieke, militaire, economische en culturele kennis en bezette alle kaders.
Op pagina 177 van “Verloren Adel”
lezen we volgend citaat van Gorki:
“We gaan rechtstreeks af op een totale
burgeroorlog en het ziet er naar uit dat het een barbaarse oorlog zal zijn… O, wat is het leven in Rusland toch
moeilijk! We zijn allemaal zo stom – zo onvoorstelbaar stom.”
Maxim Gorki, juli 1918.
Dat “Verloren
Adel”geschreven kon worden is te danken aan sovjetleider Michaïl Gorbatsjov, onder wiens bewind
de officiële censuur werd opgeheven en de angstcultuur van de communistische dictatuur verdween.
“Verloren Adel”
is een adembenemend boek, niet om vrolijk van te worden. Het telt 476 pagina’s verdeeld in 29 hoofdstukken.
Het boek is geïllustreerd met talrijke
foto's.
Het is geschreven
met veel inlevingsvermogen en gevoel voor nuance. Het is niet alleen een dramatisch portret vol wreedheid en
wanhoop van de eens zo rijke en machtige aristocratische bovenlaag, maar ook van moed en opofferingsgezindheid. |
(Foto: Bart Madou)
|
Karel Declercq tussen woud en citadel
Simeon ten Holt (1923-2012) is een van Nederlands meest geliefde componisten
van dit moment.
Met zijn avondvullende composities voor twee of vier piano’s, zoals CANTO OSTINATO
en INCANTATIE IV heeft hij een groot publiek aan zich weten te binden (CANTO OSTINATO duurt méér dan vier uur
zonder onderbreking).
Vanaf 2000 componeerde Ten Holt niet meer, maar hield hij zich bezig met het
schrijven van zijn memoires.
Dat deed hij aan de hand van zijn dagboeken, die hij meer dan veertig jaar heeft
bijgehouden.
HET WOUD EN DE CITADEL loopt van zijn jeugd en opleiding bij de componist Jacob
van Domselaer in het Bergen van de jaren twintig, via zijn jaren in Parijs en Amsterdam, naar de tijd waarin
hij – terug in Bergen – worstelt om zijn eigen stijl te vinden. Als hem dat in de jaren zeventig lukt begint
hij aan de reeks interactieve pianostukken waarmee hij zijn naam definitief vestigt.
In een ingehouden stijl en vaak op hilarische wijze beschrijft hij in HET WOUD
EN DE CITADEL leermeesters en gebeurtenissen, muzikale ontdekkingen en doorbraken.
Omdat leven en werk voor Ten Holt één zijn, gaat hij bovendien uitvoerig in
op zijn vrienden, geliefden en kennissen uit de Bergense kunstenaarswereld.
SIMEON TEN HOLT, Het woud en de
citadel, Memoires van een componist - onder redactie van Arjen Mulder, uitgeverij Balans, Amsterdam, 2009, 384
blz.
|
(foto : Rika
Van Dycke)
|
Staf de Wilde, ooggetuige
van een boek
Ik voel me een ooggetuige, niet van geweldige of gewelddadige gebeurtenissen
maar van een boek. Met name ‘De Idioot’ van de grote Fjodor M. Dostojewski. Het verhaal begint
in een trein en raast als een trein doorheen het landschap van je verbeelding.
Hoofdpersonage is de beminnelijke vorst Myskin een vrome idealist. Hij wordt
verliefd op ene Natasja Filippovna maar daarin is hij niet alleen, ook de duistere handelaar Rogozjin valt voor
haar schoonheid en de tegenstelling tussen beide heren kan niet groter zijn. Het meisje weet niet voor wie te
kiezen en laveert voortdurend van de ene naar de andere tot aan het slot dat ik hier niet ga verklappen. Een
onvergetelijke scène – ik schrijf dit alles uit mijn geheugen – is de verbroedering van de idealist met de sluwe
driftkop: zij wisselen hun orthodoxe crucifix uit dat zij gedragen hebben als een talisman.
Als je houdt van smartelijke romantiek dan moet je naar deze roman van ongeveer
600 pagina’s grijpen: hij is een echte kluif maar als lezer snak je naar nog meer. Wat me ook is bijgebleven
is het geloof van de vorst – en van de auteur – dat het gelovige Rusland het Westen moet komen verlossen van
zijn decadentie: Dostojewski toont in dit boek dat hij rotsvast overtuigd is van de morele superioriteit van
het oude Rusland. God is daar alive and kicking en niet zo dood als bij Nietzsche of Marx.
Als toemaatje suggereer ik ‘Het oerboek van de mens’ van Carel van
Schaik en Kai Michel: een soort exegese of Bijbelstudie geschreven vanuit het oogpunt van evolutionaire
wetenschappers. Ik ben traditioneel katholiek opgevoed en dit boek leert me in welke mate ik ben belogen in
mijn jeugd, belogen en gehersenspoeld. De twee auteurs demonstreren hoe het heilig genoemde boek het werk is
van vele schrijvers: het werd voortdurend aangepast aan de noden van het moment. Het ligt aan de basis van een
monotheïsme maar je vindt er meer dan één god, zelfs Maria heeft een goddelijke status en kan als een moedergodin
worden vereerd.
Het boek sleept je mee, brengt je in vervoering. Vanwege de vlotte stijl en
de onderverdeling in korte stukjes. Hou je kogelpen of potlood klaar want je zal de neiging voelen om zinnen
en alinea’s aan te strepen. Dit moet je minstens twee keren lezen, zoveel nieuws is erin te vinden. Zalig studiemateriaal.
|
(foto : Bart Madou)
|
De absurde realiteit in Tsevengoer met Henk Vandaele
Het boek dat ik wil presenteren is de filosofische
roman Tsjevengoer van de Russische auteur Andrej Platonov (1899-1951). Platonov, een zoon van een Russische
arbeider, en oudste uit een gezin van tien, is als auteur eerder onbekend. Als jongeling, die studeert voor
ingenieur, ondersteunt hij de Russische revolutie van 1917 en dit zowel als elektrotechnicus alsook als propagandist.
Het interessante aan Platonov is dat hij blijkbaar snel aanvoelt tot welke absurditeiten het communisme leidt.
De roman Tsjevengoer, die de geschiedenis van een gelijknamige en denkbeeldige stad in de Oekraïense
steppe beschrijft, is hiervan het resultaat. Met deze roman plaatst Platonov zich buiten de Russische revolutie
en dit verklaart waarom hij tot op vandaag eerder onbekend is. Vele van zijn werken zijn in de archieven van
de KGB verdwenen, pas decennia later herontdekt en voor het eerst verschenen in het Westen.
Het verhaal Tsjevengoer - geschreven in 1923,
dus een vijftal jaar na de revolutie - gaat over een elftal bolsjewieken die in een stad het oercommunisme
invoeren. Hiertoe liquideren ze de bourgeoisie en proberen ze het proletariaat te leiden in de richting van
het aards paradijs, waarin elke vorm van lijden is opgelost. Tsjevengoer moet de modelstad worden van een perfect
communisme zonder ziekte, zonder zorgen, zonder dood. In een eigen stijl, die we kunnen omschrijven als mechanisch,
absurd en existentialistisch, beschrijft Platonov hoe dit verkeerd moet aflopen. Het verhaal is absurd, doch
zonder voeling te verliezen met de realiteit. Vanuit een filosofisch perspectief, beschreven vanuit de ogen
van de gewone zoekende mens, beschrijft hij een ‘absurde realiteit’. Ik geef een paar voorbeelden. Op een bepaald
moment moeten de bolsjewieken een keuze maken voor hun veestapel. Die vraag wordt aan het proletariaat voorgelegd.
Het verrassende is dat het proletariaat met unanieme meerderheid het voorstel van de bolsjewieken steunt. Daar
de communistische utopie echter nog niet gerealiseerd is, is een unanieme stemming volgens de communistische
logica onmogelijk. Tsjevengoer is nog niet communistisch , dus moet er in de stad nog bourgeoisie of oppositie
aanwezig zijn. Principieel moet er tenminste één tegenstem zijn. Hierop beslissen de bolsjewieken om de stemming
te herhalen en vragen ze drie proletariërs om tegen te stemmen. Bij een tweede stemming wordt het voorstel met
grote meerderheid aangenomen. Op een bepaald moment wordt dan de communistische heilstaat afgekondigd. Principieel
kent Tsjevengoer geen zorgen en nood meer. Het proletariaat feest. De revolutie is beëindigd. Toch steekt na
enige weken een vreemd gevoel van gemis op in de stad. Blijkbaar is de utopie toch nog niet gerealiseerd, waarna
de bolsjewieken op zoek gaan naar de reden van dit gemis. Na enig wetenschappelijk onderzoek stellen ze vast
dat ze vergeten zijn om vrouwen in de stad te introduceren. Om dit technisch euvel op te lossen wordt dan maar
een boer met paard en kar de steppe ingestuurd om een aantal van deze gemiste exemplaren te vinden. Die boer
vindt er een paar, laadt ze op zijn wagen en brengt ze in de stad. Oef, de utopie is gerealiseerd en het
proletariaat feest. Dit voorval met de dames is vanuit kritisch oogpunt geniaal. Het toont aan hoe mechanisch
en modernistisch het communisme denkt over mens en samenleving. In zekere zin sluit deze roman dan ook aan op
de futuristische stroming uit de jaren ’20-’30, echter met dit verschil dat Platonov het futurisme ironiseert.
Eén passage vind ik ijzersterk. In deze passage ontkracht Platonov in één beweging de utopische droom van het
communisme. Enige tijd na de levering van de vrouwen sterft een kind. In de ijzersterke logica van het communisme
toont de dood van dit kind dat er binnen de muren van Tsjevengoer nog bourgeoisie leeft. Spoorslags wordt Tsjevengoer
binnenste buiten gekeerd. Waarlijk, men vindt er nog één, ergens verstopt in een verloren kot. Men sleept hem
tot op het marktplein waarna hij zonder aarzelen een nekschot krijgt. Na vijf jaar revolutie moet Platonov aangevoeld
hebben hoe een doorgedreven collectivisering en moderne mechanisering ertoe leidt dat het individu compleet
vermorzeld wordt. Om die ganse absurde sfeer tastbaar te maken, werkt Platonov met een bevreemdende, mechanische,
soms ontsporende stijl met zinnen zoals: ‘De bomen ritselden om de tijd door te laten.’ Of ‘Hij miste een onverzoenlijk
oog maar het andere bleef nog waakzamer.’ Soms overtreedt hij bewust grammaticale regels. Hiermee is Tsjevengoer
een vreemd, maar intrigerend en filosofisch krachtig werk.
Het spreekt voor zich dat een dergelijk werk
onder Stalin niet kon verschijnen. Tsjevengoer verscheen voor het eerst in 1972, te Parijs. Andere werken zijn
De sluizen van Jepifan (1927), De verborgen mens (1928), De Bouwput (een vervolgwerk op
Tsjevengoer, geschreven in 1930, verschenen in 1969 te London), De stad Gradov; In deze prachtige, grimmige
wereld; De zee der jeugd; De gelukkige Moskou – Een technische roman,.… en zoveel meer. Naast deze rij romans
publiceerde Platonov ook poëzie.
Tsjevengoer werd in de reeks Boeken van de
eeuw naar aanleiding van het einde van de 20ste eeuw door Meulenhoff heruitgegeven. Meulenhoff
plaatste dit boek in een rijtje met Musils De man zonder eigenschappen, Vargas Llosa’s De oorlog van
het einde van de wereld.
Tsjevengoer, voor een leesclub een te ontdekken
boek!
Andrej Platonov, Tsjevengoer. Roman van een
stad, Amsterdam, Meulenhoff, (eerste druk, 1988), derde druk, 1999, 415 p., isbn 9 290 6534 6 |
|
De favoriete boeken
van ‘Lire’
‘Lire’ a 40 ans!
‘Lire’, naast het (m.i. veel betere) ‘Magazine Littéraire’, is een toonaangevend
tijdschrift over (vooral Franse) literatuur. Het nummer van juni 2015 is quasi volledig gewijd aan een terugblik
op 40 jaar literatuur. De hoofdrubriek
‘En couverture’ heeft dan ook als titel ‘Lire a 40 ans: les 40 meilleures livres de l’année’, deze titel wordt
dan ook begeleid door het veelbelovende zinnetje : ‘… comme une bibliothèque idéale des dernières décennies’.
Elk van de voorbije 40 jaren kreeg dus een titel van ‘beste boek van het jaar’ mee. Van 1975 tot en met 2014.
40 titels dus, of euh… 42 titels (er waren twee jaren met ex-aequo’s, vandaar). Franse of in het Frans vertaalde
romans vooral. Benieuwd welke auteurs ik daarvan allemaal gelezen had. In alle eerlijkheid, dit viel een beetje
tegen, in chronologische volgorde: Michel Tournier, Umberto Eco, Amélie Nothomb, Michel Houellebecq, Ryszard
Kapuscinski, Philip Roth, Philippe Claudel, Antonio Tabucchi, Jonathan Litell, David Grossman, … Alleen Les
Catilinaires heb ik in de oorspronkelijke Franse taal gelezen.
Bij die 42 ook veel illustere onbekenden en
ja ook illustere bekenden die ik tot mijn grote verbijstering nog niet gelezen heb (gemakshalve vermeld ik,
waar vertaald, de Nederlandse titels): Julien Gracq (Les Eaux étroites); Norman Mailer (Het lied van de beul);
Eduardo Mendoza (De
stad der wonderen ); Paul Auster (Maanpaleis);
Jorge Semprun (Oefening in overleven); Hans Magnus Enzensberger (De eigenzinnigheid van Hammerstein) enzovoort.
Behalve 40 boeken werden er ook 40 Franse of in het Frans schrijvende
auteurs weerhouden, 40 niet alleen omwille van de verjaardag maar ook omdat sedert kardinaal Richelieu er 40
‘immortels’ zetelen in de gerenommeerde en plechtige Académie Française.
Wie van deze auteurs had ik al gelezen? Naast de hierboven al genoemde
Franse auteurs waren dat Pascal Quignard, Eric-Emmanuel Schmitt, Milan Kundera, Pierre Michon, Virginie Despentes
en Christine Angot. En ja, ook hier weer enkele grootheden van wie ik helaas nog niets gelezen heb: Patrick
Modiano, Jean d’Ormeson, J.M.G. Le Clézio…
Toch is er één schrijver die ik wat mis in die lijstjes, ik heb het dan
over Georges Pérec met ‘Het leven een gebruiksaanwijzing’ (‘La Vie mode d'emploi’) uit 1978, maar in 1978 viel
de eer van ‘Boek van het jaar’ bij ‘Lire’ te beurt aan de autobiografie ‘Le Fleuve Alphée’ van Roger Caillois.
En wat is mijn favoriete boek uit deze reeks? Ik twijfel geen ogenblik:
‘Roemloze levens’ (‘Vies minuscules’) uit 1984 van Pierre Michon. Een juweeltje!
Bart Madou
|
(foto : André Callier)
|
Riet Robbrecht flaneert
langs Bonita Avenue
Peter Buwalda, Bonita Avenue, uitg.
De Bezige Bij , 2010.
De Nederlandstalige roman die in 2014 mijn voorkeur wegdroeg, de non-fictie
en vakliteratuur niet te na gesproken (ik ben historica van opleiding) is “Bonita Avenue” van Peter Buwalda.
Op het eerste gezicht lijkt die te behoren tot de betere damesliteratuur, eidoch
bij een nadere kennismaking van structuur en inhoud van deze debuutroman lijkt niets minder waar. Bovendien
geniet hij van internationale erkenning en prijzen ,waaronder de Ako Literatuurprijs, en werd dit “bestsellertje”
in maar liefst 15 talen vertaald.
Ook onze Vlaamse tijdschriften stuurden hun journalisten medio okt naar Amsterdam
waar Buwalda, van oorsprong een 42 jarige Limburgse journalist, een omgebouwde kroeg bewoont. En “Pauw” haalde
hem binnen in zijn talkshow. Tijd dus voor HBG.
Het verhaal ,eigenlijk meerdere verhaallijnen, speelt zich af voornamelijk
in Enschede ten tijde van de vuurwerkramp (13 mei 2000),Friesland en de USA en handelt over de niet alledaagse
complexe relaties binnen een nieuw samengesteld gezin. Het heeft tevens de allure van een thriller door
de vernuftige ontknoping en het verlies van morele waarden doet denken aan een klassiek drama. Terecht noemt
VPRO De Avonden Bonita Avenue “the Great Dutch novel”.
Siem Sigerius, wiskundige en minister van Onderwijs, gaat op zoek naar de waarheid
over de tips die hij ontvangt dat zijn stiefdochter zich laat zien op een porno site en samen met haar vriend
Aaron handel drijft in pornografie en op hetzelfde moment komt zijn eigen zoon uit de gevangenis in Scheveningen.
Uiteraard vormen deze gebeurtenissen de bron van zijn zwaar verstoorde gemoedsrust en sturen de verhouding met
zijn familieleden in de war.
De inhoud van dit “simpel verhaal”, waaraan Buwalda 5 jaar lang schreef, ontdek
je maar met mondjesmaat in een ingenieuze caleidoscopische structuur , waar eenheid van plaats, tijd en handeling
ver zoek is.
In 21 hoofdstukken (543 pp) onthult hij als een meesterverteller de waarheid.
Elk hoofdstuk zet de lezer in het ongewisse wie nu precies aan het woord is en die heeft minstens één bladzijde
nodig
om de verteller te identificeren. Nu eens gaat het over de verhouding tussen
de “ schoonzoon” Aaron Bever en Siem, die een gemeenschappelijke sport beoefenen : beide zijn zwarte gordel
(Buwalda zelf heeft deze sport intensief beoefend) houden van Jazz en schaken. Dan weer komt de alweer tijdelijke
relatie tussen Aaron en stiefdochter Joni aanbod. Ook de pijnpunten in Siem's eerste huwelijk en zijn zeer problematische
eigen zoon Wilbert wordt fragmentarisch uit de doeken gedaan.
Buwalda bewondert schrijvers als Philip Roth, Jonathan Franzen, Kafka,
Gerard Reve, Haruki Murikami en vond het tijd om zelf iets tegenover deze “grote romans” aan te zetten. Ook
Louis Paul Boon met “De Kapellekesbaan” werkte inspirerend. Niet zo een vreemde interesse want zijn vader was
een Belg die het gezin verliet toen Buwalda pas 6 jaar was en die na de publicatie van Bonita Avenue weer opdook.
Buwalda acht zijn succes niet zo belangrijk (“Succes is prettig maar zonder
inhoud”) als het schrijven zelf , wat uiteindelijk een hachelijke onderneming was want na 5 jaar was hij totaal
vereenzaamd en onderkomen : zijn vriendin had hem verlaten – blijkbaar een reëel gevaar voor schrijvende
Vlamingen zoals o.a. Herman Brusselmans en Dimitri Verhulst, die de rol van zijn personage overnam en zijn relatie
stop zette.
Het ontdekken van de klassieke muziek en een nieuwe vriendin brachten hem er
weer bovenop. Deze geliefde (met 3 stiefkinderen) komt voor in de titel van de verzameling van zijn cursiefjes
in De Volkskrant nl. “Suzy vindt van niet”, vol zelfspot in de stijl van Simon Carmiggelt.
Het warrige leven van de verteller blijkt dus ook inspiratiebron te zijn voor
zijn eerste en succesvolle roman.
Lit. Interview met Jeroen Vullings 2011;in Pauw 2014; dS 31/10/2014 p
36-41.
|
(foto : Bart Madou)
|
Hout vasthouden met
Het favoriete boek van Marie-Rose D’Haese
Feest! Een nieuwe Brouwers! 74 is hij intussen en hij moet zijn huis
in Zutendaal afbreken. Maar hij blijft schrijven, hij schrijft en kan niet anders.
Het eerste wat ik van Brouwers las, was Het verzonkene, o.a. een
vlijmende aanklacht tegen al wat misliep in literatuurland: heerlijke polemieken in sublieme taal. Maar vandaag
is er dus Het hout. Over kindermisbruik binnen de katholieke kerk, en met name in de internaten. Benieuwd.
Het boek is in de ik-persoon geschreven en het perspectief is dat van
broeder Bonaventura. De plek een jongenspensionaat in Nederland tegen de Duitse grens aan. De tijd, de vijftiger
jaren. Bonaventura is het type van de man die eigenlijk geen man is, eerder een kwal, een lamstraal, een ruggengraatloze.
Hoe kan je voor zo iemand nu sympathie opbrengen als lezer? Kijk, dat is nu een van de sterktes van een schrijver
als Brouwers. Geen eendimensionale mensen bij hem. Ik kon het zelf wel zijn, zo'n Bonaventura. Als hij beschrijft
hoe deze man in het kloosterleven terechtkomt, dan is mijn eerste reactie: ga weg! Dat is toch niet mogelijk.
Maar door de manier waarop hij de tijdsgeest van de jaren 50 ( dat is
een decennium voor mijn eigen pensionaatstijd) tot leven brengt, wordt dat weer aanvaardbaar.
“Mijn salaris werd ingehouden ter compensatie van wat de kloostergemeenschap
mij zo genereus bood. Je eet nietwaar en drinkt toch met ons mee iedere dag drie keer en zondag ook als je niet
op je fietsje naar de film buiten.” (p.80)
Wie een gemakkelijke aanklacht tegen het systeem van de kerk of kloosters
verwacht zal lang op zijn honger blijven zitten. Het boek is daarvoor veel te ingenieus gecomponeerd en je moet
als lezer meedrijven op de stroom van (door Bonaventura's bril) gekleurde informatie. Aan de hand van verschillende
tableau vivants krijgen we een verhelderende blik op hoe het er toentertijd aan toe ging. Bonaventura op de
slaapzaal van de jongens. Ja, een met chambrettes. Bonaventura als hulpje in de keuken, in de kapel, met toezicht
op de speelplaats.
Op het matje bij de prior. In confrontatie met de gevreesde Mansuetus.
Hoe met pijn wordt omgegaan, met verdriet. Hoe eigen seksuele frustratie wordt afgeleid via vernedering van
de ander. De manier waarop de jongens aangepakt worden herinnert ook expliciet aan nazistische methodes
“Hier! De medebroeder richtte zijn gestrekte wijsvinger dwingend naar
zijn tenen. De Gestapo hield er honden op na die bij dergelijk bevel, zó gegeven, spontaan begonnen te pissen
van angst. (p.16)
Maar de parallel wordt pas echt goed doorgetrokken bij de bestraffing
van Bonaventura na zijn ongeoorloofd wegblijven uit het klooster (vanaf p. 224) Uit de meesterlijke beschrijving
van de penitentie en van haar voltrekking krijgt men een goed idee van de macht van het instituut. Toch eindigt
Brouwers met de overwinning van het individu op de machine. De apotheose is grandioos, de teloorgang van broeder
overste hilarisch en grondig.
Al snel in de roman wordt gesuggereerd dat er een vrouw is in het leven
van Bonaventura, maar omdat er nogal heftig geknutseld wordt met de chronologie is het helemaal niet duidelijk
dat het niet gaat om wensdromen of onvervuld verlangen, maar dat we eigenlijk in een flashback zitten. Het maakt
het spannend, maar men moet er z'n hoofd wel bijhouden. De beschrijvingen van lichamelijke belevingen zijn plastisch
en heftig. Hier trekt de meester werkelijk alle registers van zijn kunnen en lange ervaring open.
Over sanitair: ”Aan het eind van de dag is het de taak van de jongste
novice de pisbakken te schuren met een groen bijtend poederproduct, de volle potten waarin uitwerpselen en papierproppen
zich in het afvoergat hebben opgehoopt moeten met een armdikke knuppel door het gat worden leeggestampt, daarna
met een vod uit een emmer sop afgeschraapt. (p.35)
Afschuw: “er gutste zuur en goorheid mijn mondholte binnen “(p.50):
dat proef je toch zelf, na zo'n zin?
Ontluikende seksualiteit:” Wil van Lanschot stortte zich uitgelaten
boven op Mark Freelink, zijn handen links en rechts vastgegrepen aan de ladder, perste hij zich in volle lengte
tegen het lichaam onder hem. Toen Mark zich wist om te kantelen lagen ze borst tegen borst, woorden roepend,
proestend, slikkend. En elkaar aankijkend. Opeens iets beseffend, zoals een oester beseft dat de kleinste zandkorrel
die in zijn schelp is doorgedrongen kan opzwellen tot een parel.” (p.59)
Ongewenste intimiteiten: “De handjes kneden de buik en naderen het
geslacht. Hier groeit al goed wat haar, stelt de broeder vast en roert er met zijn vinger doorheen. Hele vent
ben jij al. Het penisje moet worden betast, het spleetje onthuld. Komt er al vet uit als je er ’s avonds onder
de deken mee speelt en voelt dat hij groot wordt?” (p.61)
“Medebroeder Plechelmus streelt wat zich ontrolt. Legt zijn hand onder
het knikkerzakje. Knedend spreekt hij het verlegen piemeltje toe: Wat een groterd en flinkerd ben jij al. Kan
die nog groter worden? Vind jij wel fijn hé, wat ik doe?”(p.66)
Pijn: “Ergens in mijn kaken een zo priemende pijnbliksem, dat mijn
hoofd er een opwaartse stoot van kreeg, waarbij zwart vuur door mijn hersens spatte. Een opdonder van door kies
of tand of bot slaande pijn als ik nooit eerder had gevoeld….” (p.123)
Uiterst omzichtig beschrijft hij een regelrechte verkrachtingsscène.
Alsof iemand ze bij een therapeut vertelt, hakkelend en stokkend , en we vernemen het niet uit de mond van het
slachtoffer. Een merkwaardig procedé is het om twee keer dezelfde scène te vertellen maar gezien/beleefd door
andere protagonisten. De scène hierboven beschreven, zoals waargenomen door Bonaventura, wordt hem later (p.138)
verteld door een van de deelnemers eraan. Alsof je een spiraal volgt en steeds stukjes informatie erbij krijgt
om uit te komen bij de waarheid in het midden van de cirkels. Zo ook krijgen we de vrijscène tussen Bonaventura
en Patricia aan het begin van het boek in de herbeleving van de broeder en pas in deel drie in 't echt. Dat
het boek zou gaan over seksueel misbruik van kinderen overgeleverd aan de macht van perverse geestelijken is
eigenlijk een grove onderschatting van dit voorlopig laatste werk van Jeroen Brouwers.
Aanbevolen lectuur....
|
(foto: Rika Van Dycke)
|
Het favoriete boek van Saskia Ranson
“Call me
by your name” van André Aciman
Een favoriet boek is geen vaststaand gegeven; het verandert, afhankelijk
van hoeveel je leest en welke boeken je leest, van jaar tot jaar, van maand tot maand, en voor sommigen misschien
wel van dag tot dag. Phanta rei, alles stroomt, alles is in beweging, zoals Heracleitus al wist. Een
uitspraak die, in deze tijden waarin niet alleen de snelheid van informatie maar ook de snelheid van leven exponentieel
toeneemt, bij uitstek opgaat.
Sommige boeken laten echter zo een diepe indruk achter, dat je het gevoel
hebt dat ze iets blijvends achterlaten, een anker zijn in een steeds veranderlijke wereld. Dit was bij mij het
geval met het boek “Call me by your name” van André Aciman. Ik heb dit boek bijna letterlijk verslonden. Meestal
ben je je tijdens het lezen van een boek toch nog enigszins bewust van het feit dat je een boek leest, en van
de werkelijke omgeving waarin je je bevindt, zij het de woonkamer of de tuin. De letters, de woorden, het papier,
vormen een fysieke barrière die je in enige mate afschermt van de wereld waarin de roman zich afspeelt. Maar
soms vervaagt de grens tussen de wereld van de roman en de ‘echte’ wereld, zodat je als het ware samenvalt met
het boek. Jij wordt het boek. Deze magische leeservaring tijdens het lezen van “Call me by your name” vormt
een verrassende parallel met de inhoud ervan. In het boek doet Elio, een 17-jarige jongen, verslag van zijn
ontluikende liefde voor Oliver, een 24 jarige Amerikaanse Phd-student waarmee hij de zomer doorbrengt. Elio’s
vader nodigt iedere zomer een beloftevolle student uit in zijn vakantiehuis aan de Italiaanse kust. Oliver werkt
die zomer zijn thesis over, hoe kan het ook anders, Heracleitus af. De titel van het boek: “Call me by your
name”, verwijst naar de poging om totaal in de geliefde op te gaan. Je noemt de ander bij je eigen naam, in
een poging om de ander met jezelf te laten samenvallen.
Aciman is van oorsprong een essayist en professor in de literatuurwetenschap.
Dat merk je aan het beschouwende karakter van deze debuutroman. Hij analyseert de ontluikende liefde tussen
de hoofdpersonages als een wetenschapper. Messcherp, bijna gedachte per gedachte, ontleedt hij wat er zich in
het hoofd van Elio afspeelt. Aciman toont zich een meester in het beschrijven van de complexiteit aan gedachtes
en gevoelens die gepaard gaan met verliefdheid, waarbij iedere gedachte wordt gewogen, meteen gevolgd door een
metagedachte in een eindeloze reeks van onzekere veronderstellingen.
Een voorproefje:
“Did I want him to act? Or would
I prefer a lifetime of longing provided we both kept this little ping-pong game going: not knowing, not-not-knowing,
not-not-not-knowing? Just be quiet, say nothing, and if you can’t say “yes”, don’t say “no”, say “later”. Is
this why people say “maybe” when they mean “yes”, but hope you’ll think it’s “no” when all they really mean
is, please just ask me once more and once more after that?”
Aciman beschrijft een heel scala aan menselijke ervaringen. De roman is
opgedeeld in vier delen, het eerste deel handelt over lichamelijke obsessie, het tweede deel is psychologisch,
het derde intellectueel en het vierde emotioneel. Het feit dat het om een homorelatie gaat zorgt ervoor dat
de complexiteit van dit scala aan ervaringen nog meer ten top wordt gedreven. Het gaat immers om een verboden
liefde. Het zou het boek tekort doen om het te classificeren als homoliteratuur of het te scharen in de categorie
van zomerromance. Het is eerder een universele poëtische beschrijving over de impact van de liefde op de mens.
Elio doet zijn verslag na de feiten, de zomer is voorbij, de romance is
voorbij. Het doen van het verslag lijkt een poging om het moment vast te houden, om uit te stijgen boven de
vergankelijkheid en de veranderlijkheid der dingen. Een poging om de rivier te bevriezen. En dit is misschien
wel Acimans devies over wat literatuur vermag, misschien zelfs wel wat literatuur vermag boven de wetenschap.
De actieradius van deze roman is zeer beperkt. De tijd wordt niet gevuld
met een grote hoeveelheid aan gebeurtenissen maar wordt juist uitgerekt. Het gaat om het stilstaan bij het moment,
het hier en nu, het uitpuren van de betekenis van het moment. In die zin legt de roman de link met de heden
ten dage populaire stroming ‘mindfulness’. Voor mensen die niet houden van de ietwat zalvende en zweverige sfeer
die soms samengaat met de zelfhulpboeken die daaromtrent op de markt zijn is deze roman een goed alternatief.
En zoveel meer dan dat, uiteraard.
De roman sluit af met een verstillend
deel wanneer de twee hoofdpersonages elkaar jaren na die bewuste zomer weer terugzien. Er is zoveel gebeurd,
zo veel te zeggen, te vragen maar wat ze delen is de stilte. Dit doet me onwillekeurig denken aan Wittgensteins
adagium “waarover men niet spreken kan, daarover kan men niet anders dan zwijgen”. En het getuigt van Acimans
vakmanschap als schrijver dat je als lezer de betekenis en de gelaagdheid van deze stilte ten volle ervaart.
Aciman slaagt er gedurdende het gehele boek in zijn wetenschappelijke, analyserende blik te verenigen met passie
en schoonheid, en in dit laaste deel laat hij zien dat hij bovenal een kunstenaar is.
|
(foto: Nicole De Vos)
|
Schommelen met Nicole De Vos
Herta Müller (°1953) is een Duits-Roemeense
schrijfster. Dictatuur is het hoofdthema in haar werken, iets waar zij persoonlijk veel ervaring mee heeft.
Van al haar werken is ‘Ademschommel’ mijn voorkeursboek.
Het zal mij levenslang bijblijven.
Het verhaal van de 17-jarige Leo speelt zich
af in een Russisch goelagkamp waar na de capitulatie van Roemenië in WO II, alle “Duitse” mannen en vrouwen
tussen 14 en 46 naartoe gedeporteerd werden. Als vergelding moesten zij helpen aan de wederopbouw van de Sovjet-Unie.
Naast overleven, is honger de rode draad in
het kamp. Leo overleeft ook door zijn fantasie, door o. a. aan alledaagse dingen poëtische benamingen te geven.
De zwaarte van het onderwerp, het lijden, het
overleven wordt in evenwicht gehouden door Herta Müllers stijl van schrijven die verrassend poëtisch is. Zoals
zij bijvoorbeeld de geur van gekookte, rottende aardappelschillen beschrijft en vele andere zaken… weinigen
kunnen het haar nadoen.
Het is ongelofelijk hoe je bij het lezen van
dit “gruwelsprookje” toch nog kunt glimlachen en ook omdat het met een zekere lichtheid geschreven is, vind
je het bijna jammer dat het eindigt.
Het boek is gebaseerd op waargebeurde feiten.
De moeder van de schrijfster verbleef vijf jaar in een dergelijk kamp, alsook vele dorpsgenoten waarvan zij
de herinneringen noteerde zoals van o.a. de dichter Oskar Pastior.
Ademschommel, 2009, Uitg. De Geus, ISBN 978-904451626-5
|
Photoshop: Stefaan Huysentruyt
|
Stefaan Huysentruyt kruipt in de buik van Moeder natuur
Provobeweging, Amsterdam,
Kabouters, Witte Fietsen, Wiet, Vondelpark, Krakers, LSD... zijn allemaal begrippen uit de leefwereld van Hans
Plomp, de schrijver van het boek dat ik u graag wil voorstellen.
Elf verhalen en een handvol korte gedichten staan er in het boekje van amper
130 bladzijden. Ze zetten je af op de berm van de autosnelweg, of voeren je op de weg naar het oosten, waar
de eeuwigheid wacht. Je dwaalt rond in een boze droom en je maakt kennis met een heuse huisgeest. Je hoort de
zonnestralen zingen, de planten kunnen praten en de aarde zucht. De gekken blijken toch niet zo gek, terwijl
een rijke man duidelijk de dwaasheid zelve is.
Het boek doet nu soms wat verouderd aan, maar blijft een document, een product
van de mei ’68 generatie, van een tegencultuur die ik nogal gretig probeer te herkennen in de vroeg-volwassenen
van vandaag. Toen ik “In de Buik van Moeder Natuur” de eerste keer gelezen had - ik was dan ergens vooraan
in de twintig - kwam er een soort rust over me. Het boek verwoordde mijn eigen nieuwsgierigheid, protest, verwondering
en kwaadheid. Het maakte deel uit van mijn ontdekken van de eerste esoterische, spirituele en metafysische beelden
en gedachten.
Ik kreeg het boekje te leen van een beeldhouwer/kunstschilder. Kort erna werd
het mijn eerste aangekochte boek. Niet zonder ironie ziet het er uit als een uitgave van het tijdschrift National
Geographic...
In de Buik van Moeder Natuur,
Hans Plomp, De Harmonie, Amsterdam 1976, 130 p, ISBN 9061690668
Hans Plomp °1944, leeft nog steeds in Ruigoord, waar hij een stukje geschiedenis
van de Amsterdamse mei ’68 generatie schreef. Ruigoord is een gekraakt negentiende-eeuws dorp, een kunstenaarskolonie,
dat als een oase (of anachronisme) tussen de petrochemische industrie ligt van de Amsterdamse zeehaven. In ’73
werd het dorpje onder meer onder zijn leiding van de sloophamer gered. Ruigoord is ook de titel van het eerste
verhaal in het boek.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Hans_Plomp
http://nl.wikipedia.org/wiki/Ruigoord
|
Foto: onbekend
|
Hans Vanhulle kiest het hazenpad
‘Maar wat is nu eigenlijk Uw vaderland? Bent
U Fransman of Israëli, c.q. jood ?’
vroeg een Amerikaanse journaliste op 7 oktober 1973 aan Claude Lanzmann op de New-Yorkse première van zijn eerste
filmproject ‘Pourquoi Israël’. Lanzmann antwoordt gevat op de scherpe vraag: ‘Mijn film, mevrouw,
mijn film is mijn vaderland...’ Een zowat even enigmatisch als verhelderend antwoord dat de "Sitz im Leben"
van deze begenadigde cineast, journalist en filosoof duidelijk omtrek geeft.
Claude Lanzmann zal vooral herinnerd worden als de regisseur/auteur van "Shoah", een 9 1/2 uur lang filmdocument,
dat, zonder ook maar enig hoofdpersonage te willen benoemen, verslag uitbrengt van het meest onnoemelijk drama
in de menselijke geschiedenis. Voor ieder die kennis wil nemen van "Shoah" is het lezen van deze memoires wellicht
onmisbaar. Vooral de laatste hoofdstukken over de genese en bijwijlen moeizame realisatie van de film, en de
gemengde en polariserende receptie ervan (eerst en vooral in het Polen van Jaruselski), zijn bijzonder spitant
om lezen. Een pakkende apologie van de regisseur voor zijn project sluit het boek af. Het doet ons aanvoelen
met welke tomeloze energie en voluntaristische benadering Lanzmann zijn onderwerp bij de horens vatte. Lanzmann
hierover in een interview met de Volkskrant uit 2011: ‘Het is een kwestie van alleen recht vooruit kijken:
in de zwarte zon van de Shoah, het naakte geweld. Zelfs de vraag waarom de joden gedood zijn is obsceen. Er
is geen reden. De Shoah is een historische gebeurtenis, maar er is geen harmonieuze, begrijpelijke verwerking
van zo'n misdaad... Je moet kijken, maar met verbazing. Verspeel je je verbazing, dan raak je alles kwijt...’
Dus, de Shoah als opperste emanatie van de volslagen contingentie van het menselijke lot. Net een project waarin
een filosoof met hechte wortels in het existentialisme kan en moet uitblinken...
Claude Lanzmann,
De Patagonische haas. Memoires;
Uitg. De Arbeiderspers BV, Amsterdam, 2011
|
Photoshop: Bart Madou
|
Rietje Vanhaecke blijft bij haar Kinderjaren
Voor ik op vakantie vertrok, stapte ik nog snel
de boekhandel binnen en griste enkele boekjes mee.
Ik bleef steken bij “Kinderjaren” van Jona Oberski.
Als oma - wie zal het mij kwalijk nemen? - was
ik geboeid door de titel. Een onschuldig verhaal, dacht ik; de achterflap had ik niet eens bekeken.
Maar, zo onschuldig leek het niet: de schrijver
behandelt een van de meest dramatische perioden uit onze recente geschiedenis. Ogenschijnlijk lichtvoetig belicht
hij een facet van de Holocaust door de ogen van een kind.
Alweer de Holocaust, denk je misschien. Alweer
ja, maar aangrijpend, want authentiek, intens en toch heel apart.
In korte, krachtige zinnen loodst hij ons van
speelse, kinderlijke toestanden naar dramatische aspecten.
Ik hoef geen details te geven: de geschiedenis
van de Jodenvervolging is ons bekend; we kunnen Multatuli citeren: “ik heb u gezegd, lezer, dat mijn verhaal
eentonig is”…
Verrast en geboeid heb ik een nachtje doorgetrokken
om het hele verhaal op te zuigen.
Hoeft het gezegd dat het zo doordringend geschreven
is dat het je naar de keel grijpt? De stijl is sober en direct; in een treffende woordkeuze komt de schrijver
to the point.
Het is fijn verwoord en overstijgt het gewone;
we kunnen zelfs van pure poëzie spreken.
Hoewel wij het gegeven kennen als intriest, toch
blijf je niet met een hopeloos gevoel achter.
Een rijke weemoed die dankbaarheid inhoudt, dat
is wat mij overblijft; het zijn van die “dingen die niet overgaan”.
|
Foto: Bart Madou
|
Hoeveel is genoeg voor Luc De Man?
HOEVEEL IS GENOEG, met ondertitel: geld en het verlangen naar een goed
leven. Door Robert en Edward Skidelsky, vader en zoon, econoom en filosoof.
De titel sprak me bijzonder aan omdat het onderwerp brandend actueel is in deze
tijden van economische crisis met negatieve en nulgroei.
Ik stel me daarbij de vraag hoeveel we dan nog wel moeten groeien en wanneer
is het nu genoeg ( of is het nooit genoeg )?
Zijn er grenzen aan het opdrijven van de productiviteit en welke offers moeten
we daarvoor nog brengen ?
Wat is de zin van het onophoudelijke, ademloze najagen van vooruitgang die altijd
ongrijpbaar blijkt, net als je denkt dat je er eindelijk greep op hebt en je er op je gemak van kunt genieten
?
Veel vragen die in het boek ook gesteld worden. Brandend actueel dus.
Ze verwijzen naar tal van economen en filosofen die zich in de loop van de geschiedenis
over levenskunst en ethiek gebogen hebben. Zo wordt Aristoteles meermaals geciteerd en worden zijn wijze uitspraken
naar deze tijd vertaald. Het essay uit 1930 van de econoom John Keynes met de titel «Economic Possibilities
for our Grandchildren» wordt als uitgangspunt genomen. Keynes voorspelde een technologische vooruitgang en een
stijgende productiviteit, zodat de mensen steeds minder zouden moeten werken. Hij voorspelde een 15-uren werkweek
in 2030 en een goed leven voor iedereen. In het boek geven ze aan wat er misgelopen is.
Het schrijversduo gaat na over welke intellectuele, ethische en politieke middelen
we in het Westen nog beschikken om de trend van onverzadigbaarheid te keren om ons opnieuw te kunnen richten
op het goede leven. Ze trachten aan te geven welke elementen bepalend zijn voor een goed leven. Ze noemen dat
de «basisgoederen». Ze duiden de, volgens hen, 7 belangrijkste aan: gezondheid, respect, geborgenheid, persoonlijkheid,
harmonie met de natuur, vriendschap en vrije tijd. Tenslotte geven ze beleidsmaatregelen die de mensen in de
richting van het goede leven moeten duwen, niet om dat leven dwingend voor te schrijven. Ook onderlijnen ze
de rol van het onderwijs; bij een stijgend inkomen hoort ook een scholing om mensen van het goede leven te leren
genieten. Helaas zien de economen nu de scholen als een lopende band voor menselijk kapitaal.
Een optimistisch boek of een naïef boek? Stap toch even uit de «ratrace»
en neem de tijd om het te lezen.
Robert en Edward Skidelsky,
HOEVEEL IS GENOEG, Geld en het verlangen naar een goed leven, De Bezige Bij, Antwerpen,
2013 – 304 blz.
|
Photoshop: Bart Madou
|
De verloren adel van Wilfried Van Moortel
VERLOREN ADEL, de laatste
dagen van de Russische aristocratie
Als er een land is dat meer dan een bewogen geschiedenis heeft gekend, is het
ontegensprekelijk Rusland, dichtbij, westers en toch zo veraf. De enorme beroeringen die Rusland sinds
1917 heeft ondergaan – en die een voltooiing hebben gekregen in de overwinningen van het Rode Leger – hebben
heel wat schrijvers geïnspireerd.
“Verloren Adel” (D. Smith), “Leven en lot” (V. Grossman), “Fluisteraars” ( O.
Figes), “Kinderen van de Arbat” (A. Rybakov), “Generaties van de winter” (Aksjonov), zijn romans die passen
in een Russische traditie van grootse, epische verhalen die krachtig, zich bewegend langs een keur van historische
momenten het wel en wee beschrijven van getormenteerde families.
In “Verloren adel” brengt Douglas Smith het verhaal van een hartverscheurend
menselijk drama met epische allure, een verbluffend boek over twee Russische families, de Golitsyns en de Sjeremetjevs,
die door de revolutie van 1917 te gronde zijn gericht. Het is een caleidoscoop van het geweld, het blinde
lot en de waanzin van ideologieën in de twintigste eeuw. Het illustreert tevens hoe de eerste revolutionairen,
afkomstig uit proletarische of arbeidersgezinnen niet geïnteresseerd waren in de grondslagen van een ommekeer,
laat staan in filosofie, maar simpelweg in de wraakzuchtige vernieling van al wat naar het oude regime rook.
Gefocust op de families, mannen, vrouwen en kinderen, die door Lenins strijd
werden vernederd, verslagen en vaak nog afgeslacht, beschrijft Smiths boek vooral het harde verhaal van de revolutie:
een wanhopige klassenstrijd en vooral een gruwelijke burgeroorlog.
Lenins strijd was een ongenadige strijd, waarbij vooral de burgers geholpen
en bevrijd moesten worden, de rest (lees : aristocraten) moest worden vernietigd. Hierbij kun je stellen
dat het verhaal van bijna duizend jaar blauw bloed in een regelrechte tragedie is geëindigd.
Deze tragedie wordt op een hartverscheurende manier door Smith beschreven.
Een “must” om te lezen.
Douglas Smith, Verloren Adel –
de laatste dagen van de Russische aristocratie, Balans, Amsterdam, 2012 – 560 blz. |
Foto: Bart Madou
|
Op de sofa met Marc Calmeyn
Boeken...
Reeds als student was ik een fervent lezer. Van de vele boeken die ik toen verslonden
heb, blijft er één me sterk bij: ‘Mijn kinderen eten turf’ van de nu minder bekende Nederlandse schrijver van
de streek van de Peel, namelijk Toon Kortooms. Het wel en wee van een gezin met veertien kinderen - humoristisch
beschreven maar ook naar het einde toe met een weemoedige ondertoon - heeft op mij een onuitwisbare indruk nagelaten.
Eveneens was ik toen in de ban van een Engelstalige ‘classic’ eveneens over
een gezin, nu weliswaar met ‘maar’ twee kinderen, maar hoe indringend geschreven: ‘The Sandcastle’ van Iris
Murdoch. Wie kent nog ‘De croton’ van Jos Vandeloo en ‘Ranonkel’ van Jacques Hamelink? Twee boeken met een gelijkaardig
thema, namelijk de overwoekering van de natuur door de cultuur als metafoor voor de verstikking van de mens
door de moderne cultuur.
Anderzijds begon ik mijn weg te vinden in wat later mijn beroepskeuze beslissend
zou beïnvloeden. Dit dankzij de onvergetelijke werken van de uitvinder van de metabletica, Hendrik Jan van den
Berg. Zijn ‘kleine psychiatrie’ en de twee delen van ‘Metabletica’ waren een echte openbaring voor mij. Wie
kent er verder nog de mysterieuze boeken én de essays van Hubert Lampo ‘De zwanen van Stonehenge’ e.d.? Voor
een adolescent en beginnende volwassene was het zich onderdompelen in de wereld van het magisch realisme een,
inderdaad, magische ervaring.
Natuurlijk is het onmogelijk om al mijn leeservaringen die sporen hebben nagelaten
hier weer te geven. Enkele nochtans, omwille van hun kracht, springen er uit. (Hierbij laat ik mijn professionele
literatuur en hoogtepunten ervan onvermeld). Zo denk ik aan de recente bewerking door Huub Oosterhuis van de
psalmen: ‘150 psalmen vrij’. Welk een kracht schuilt er in die verzen, een herwerking van de Psalmen! Onnavolgbaar…
De werken van Haruki Murakami hebben me langzaam maar zeker betoverd (zonder idolatrie weliswaar, er zijn er
die ik niet zo sterk vind). Aarzelend begonnen met ‘Kafka op het strand’ kon ik na dat te hebben uitgelezen
maar één ding denken: ‘Dit is een groot schrijver’. Hoe hij als Japanner toch een heel Westerse schrijver kon
zijn zonder, ten eerste, de Japanse mentaliteit te verloochenen en, ten tweede, waarbij hij het mysterie mysterie
laat zijn.
De laatste tijd ben ik zeer aangenaam verrast door een aantal schelmenromans
van niet de minste van onze Vlaamse schrijvers. ‘De bende van Jan de Lichte’ van Louis Paul Boon heeft me veel
leesplezier bezorgd (ook is niet alles even ‘leuk’ in dat boek). Maar vooral de postume uitgave van Gerard Walschap
‘Metten Marten’ toont hoe deze auteur een rasverteller eerste klasse is.
Het volgend boek dat ligt te wachten (!) is: ‘Open City’ van Teju Cole. Gebombardeerd
tot hét debuut van 2012 ben ik benieuwd of de ‘teaser’ op de voorpagina klopt: ‘a novel to savour and treasure’.
Als we elkaar ontmoeten in de (nabije) toekomst zal ik je weten te zeggen of dit ook mijn ervaring was.
Ik zou eindeloos kunnen doorgaan, zoals de liefde in essentie is en dus zeker
de liefde voor boeken…
|
Foto: Bart Madou
|
Het zwijgen van Mieke Mouton
Philipp Perlmann is een bekend taalkundige die de taak op zich heeft genomen
een wetenschappelijke bijeenkomst te leiden in Italië. Voor het zo ver is, sterft zijn vrouw, een fotografe.
Is dit de oorzaak van zijn twijfel, zijn ontreddering? Perlmann ontdekt immers
aan de vooravond van het congres dat hij daar eigenlijk niets te zeggen heeft.
…Ze stelden hoge verwachtingen
aan zichzelf en anderen, vooral aan hem, Philipp Perlmann, de gerenommeerde linguïst. Door die verwachtingen
waren ze voor hem een bedreiging, ze waren zijn tegenstanders, zonder dat ze daar een idee van hadden.
Een Russisch taalkundige, Leskov, van wie Perlmann een tekst vertaalt, kan o.a.
door visumproblemen niet aanwezig zijn op het congres. Perlmann zal – zogezegd als verantwoordelijke – als laatste
zijn bijdrage leveren. Eigenlijk wil hij zichzelf alleen maar tijd geven om toch nog iets op papier te krijgen.
Daar slaagt hij niet in en uiteindelijk besluit hij de vertaalde tekst van Leskov als de zijne te brengen. Als
het bericht komt dat Leskov de laatste dagen toch aanwezig kan zijn, moet Perlmann alles doen om te vermijden
dat zijn plagiaat uitkomt.
Hoe? Wat? Dat boeit je als lezer uitermate! Dit gedeelte van het boek maakt
het ook tot een echte pageturner; prachtig geschreven en heel spannend!
Dit boek gaat eigenlijk over verantwoordelijkheid voor de eigen daden. Wat brengt
iemand er toe bepaalde dingen te doen of juist niet te doen? Wat maakt een mens tot wie hij is? Welke normen
en waarden zijn voor ons belangrijk?
Dit meer dan zeshonderd bladzijden tellend boek laat je als lezer echt wel nadenken.
Hebben we niet allemaal iets wat we liever voor onszelf houden? Hebben we allemaal al geen beslissingen moeten
nemen voor onszelf en tegenover anderen die verstrekkende gevolgen zouden kunnen hebben? Duurt eerlijk altijd
het langst?
Perlmann komt over als een heel eenzaam man, wanhopig bij wat hij doet, laf,
in een identiteitscrisis wat betreft zijn persoon en zijn beroep. Je vindt hem niet sympathiek en toch heb je
ergens begrip en medelijden voor de haast hopeloze situatie waarin hij zichzelf heeft gebracht.
De andere taalkundigen en zijn dochter krijgen geen vat op hem; iedereen merkt
dat er iets is, maar wat?
Voor wie veel en graag met taal bezig is, voor wie graag boeken leest over menselijke
gedragingen en de gevolgen daarvan is dit een echte aanrader!
Pascal Mercier, Perlmann’s
zwijgen, WB, 2009, 623 p.
|
Foto: Bart Madou
|
Bea Vanhaecke
en Verona dalen de heuvel af.
Na de vraag van Bart om een bijdrage te leveren aan deze rubriek blader
ik in mijn agenda van vorig jaar. Meestal staan de lege blaadjes van mijn gratis gekregen bankagendaatje volgekrabbeld
met mooie aangrijpende citaten. In het jaar 2011 enkel dit:
‘Zij was alleen
en zou het blijven. Want alleen alleen herinnert een mens de mens gepast aan twee.’
Deze zin noteerde ik uit het boek van Dimitri Verhulst: Mevrouw Verona daalt de heuvel af.
Heb ik in dit jaar 2011 maar één boek gelezen of was er maar één citaat
dat ik de moeite waard vond om te noteren ? Ging het alleen om deze zin of was er meer wat mij trof in dit boek.
Ik tast mijn geheugen af…
Misschien een andere agenda?
Ik blader in mijn agenda van 2012 en vind het volgende citaat:
‘Was dat niet
de essentie van het boek? Dat vrouwen zouden beseffen : we zijn gewoon mensen. Er is niet zoveel dat ons van
elkaar scheidt. Lang niet zoveel als ik dacht…
Ik weet vrij
zeker dat niemand van mijn familie dat ooit aan D. heeft gevraagd hoe het voelde om zwart te zijn in Mississippi
en voor een blank gezin te werken. Het kwam niet bij ons op. Het was de praktijk van alledag. Niemand voelde
zich geroepen om dat maar es te gaan onderzoeken.
Kathryn Stocket in Een Keukenmeidenroman. (zie ook Toverberg 21 p. 60)
Dit boek heeft me echt geboeid. Anders dan de titel doet vermoeden. Het
boek leest als een trein , grijpt je bij de keel en voert je mee naar de keukens en de huizen van de blanke
vrouwen met hun zwarte keukenmeiden die wel goed genoeg zijn om voor de kinderen te zorgen met heel veel toewijding
maar het verbod krijgen om hetzelfde sanitair te gebruiken. En dan vrouwen die opstaan. Van beide kanten. Een
vrouw die schrijft en de keukenmeiden die vertellen. Gevaarlijk. Niet alleen vrouwen die lezen zijn gevaarlijk!
Zwarte vrouwen die vertellen wat het betekent om dag na dag te werken, de kinderen op te voeden en lief te hebben,
te moeten zwijgen, niet mee te tellen. Ik denk hier aan het gedicht dat ik met mijn leerlingen las in het kader
van een les rond de National Domestic Workers Movement. ’Ze probeert het huishouden tot een hemel te maken
door toewijding en in ruil daarvoor kookt ze in een ketel stroop’ (huismeid- Aswini Kumar Mishra)
En de vrouw die schrijft. Ook gevaarlijk; al is zij blank en van goede
huize. Riskant. Je stapt aan beide kanten in het verhaal en beleeft het van binnenuit.
Dit boek dan maar.
Op naar de bib. Uitgeleend!
En mevrouw Verona? Nog in de rekken. Dubbel zelfs. Dus: deze keuze.
Nu Dimitri Verhulst weer in de running is voor de Gouden Uil met ‘Monoloog
van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten’ neem ik dit vroegere werk weer ter hand. Het
is een klein boekje, eigenlijk eerder een novelle.
Het speelt zich af in een klein dorpje Oucwègne waar mevrouw Verona na
de dood van haar man Mijnheer Pottenbakker alleen achterblijft in een groot huis op de heuvel; daar woonden
ze samen, een beetje als buitenstaanders. Zij als muzikante, hij als componist. ‘Een sprong in het duister
zou het worden. ’Hier zou ik kunnen sterven’ zei ze, en Meneer Pottenbakker stak een sigaret op voor dat raam,
liet zijn blik rusten op een myriade eeuwenoude bomen met basten die hem nog onbekende insecten een winterwoning
boden. ‘Ik zou het denken’, had hij geantwoord. ‘Hier kun je sterven, en hier kun je ongelukkig zijn. We zouden
gek zijn dit huis niet te nemen.’
Zijn denkwijze
mag dan als eigenaardig worden beschouwd, er valt in ieder geval iets uit op te steken. Wie een huis koopt voor
het leven en gelukkig is, moet erop bedacht zijn dat vroeg of laat toch ook het ongeluk de kop opsteekt. In
de vorm van ziekte, van ouderdom, om het even. Dus zeker, de vraag die men zich bij de aankoop van een huis
moet stellen is: ‘kan ik hier tevens ongelukkig zijn?” en hij meende wel dat dit landschap zijn melancholische
buien beter kon opvangen dan welk ander landschap ook. Zij werden zeldzamer, die buien, misschien omdat ze beter
pasten bij een zekere jeugdigheid die hij stilaan niet meer bezat, maar hij hield er toch maar rekening mee.
Een sprong in het duister, om te mogen vallen in het licht. ‘We kopen het!”, en ze vreeën de lege kamer vol
holle klanken, waarna ze de kreuken uit hun kleren streken en naar de notaris reden. Er verscheen een
glimlach op het gelaat van Mevrouw Verona toen ze hieraan terugdacht. Een boogje van dunne lippen, een haakje
dat een lange, mooie zin afsloot. De herinnering aan geluk die, in een weemoedige toonaard, ook geluk mocht
zijn. (p 20-21)
Na 20 jaar besluit mevrouw Verona, die nooit een nieuwe liefde in haar
leven heeft toegelaten, de heuvel nog één maal af te dalen. Wetende dat ze fysiek niet meer in staat is deze
terug op te klimmen.
De tocht brengt de herinneringen boven
aan de belevenissen in het dorp, aan het leven met haar grote liefde. Ontroerend is hoe de hond haar volgt en
haar trouw blijft tot in de dood. Staat dit symbool voor de liefde tussen deze twee mensen die over de dood
heen nog verder gaat? Voor hij bewust uit het leven stapte, zorgde hij nog voor een karrenvracht brandhout waar
ze zich letterlijk aan kon warmen. Nu de laatste blok nog brandende is besluit ze dat het tijd is om hem te
volgen. ‘Voor het symbool, een zinloosheid die men tegenover een andere zinloosheid stelt, doch schoner is’
(p33)
Deze
korte novelle is bijwijlen zeer humoristisch, op het ongeloofwaardige af (een Blonde d’Aquitaine, ja ja, een
koe van het zuiverste vleesras, wordt burgemeester van Oucwègne). Het leven van de dorpelingen wordt kleurrijk
beschreven. (Het deed me soms terugdenken aan een klein dorpje diep in de Ardéche waar we es een paasvakantie
doorbrachten en het leven ook op zo’n manier kon verlopen. Hierbij heb ik vooral het kleine kruidenierswinkeltje
in gedachten. De bazin krabbelde met een klein potloodje een nieuwe prijs op de producten als je daar als ‘buitenstaander’
iets kocht.)
De vele vrijgezellen
bleven er wonen, aan de oevers van de Gemontfoux, er waren wel geen vrouwen maar er waren nog strofen te zingen
en er was nog bier. En Mevrouw Verona was verweduwd en toch hier gebleven.
(p 46)
En zij die bleven,
nu nog negenendertig in getal, wel, zij bleven. Met hun pétanqueballen en flessen anijs onder de plataan, en
hun liedjes van Aznavour die steeds meer begonnen te klinken als een aftelrijm.
(p 84-85)
Je kan je levendig het dorpsleven
voor ogen halen. Hoe de vrijgezellen ijveren voor haar gunsten, hoe het dorp meeleeft en mee rouwt. Als Mevrouw
Verona de boom laat omhakken waaraan haar man zich verhing hopen ze dat er een plaats vrijkomt. ‘Doch die
boom, hij zou terugkeren als cello, dat kregen ze gauw te horen van Charlo. Er was geen minnaar die hun pad
zou effenen, geen aandenken dat verdwijnen moest.’ (p 93)
Maar zo vlug geven ze niet op. Er zijn zoveel klusjes op te knappen in haar
huis. Telkens dapper in hun voornemens zonk de moed hun in de schoenen wanneer ze dan uiteindelijk in dat
huis waren, want weinig wisten zij van de liefde, doch voldoende om hier te zien dat Mevrouw Verona er nog steeds
de intresten van inde;’(p 97)
En als de cello komt: een lelijk gedrocht. Ze laat hem weken in een hoek van
de kamer staan, een dood meubel… Tot ze erop begint te spelen. Lelijk, maar ze speelde. Fauré. En ze sluit haar
ogen en hoort de piano die Mijnheer Pottenbakker met haar zou hebben gespeeld. … Een samenspel dat er geen
was, een duet met de afwezigheid. Praten met het onbestaande, wat misschien de enige juiste definitie van heel
diep bidden is.’ (p105)
En zo zit zij op die bewuste middag, op haar bankje in de vallei. Ze is
de heuvel afgedaald, wetende dat ze op eigen kracht niet meer terugkan. ‘De laatste ogenblikken van een leven’,
en zij hoefde het zichzelf niet op te leggen om ook daarin aan haar geliefde te denken. Nog even en dat Niets
zou haar omarmen, maar dan met armen die ook de zijne mochten zijn. (p 110)
Door het boekje te herlezen wist ik het weer. Er heeft mij meer geraakt dan
dit citaat. Het doet me glimlachen. Het helpt me te herinneren. De herinnering aan geluk die, in een weemoedige
toonaard, ook geluk mocht zijn. (5 mei 2012)
|
Foto: Els Vermeir
|
Kristof Dossche schrijft het verslag over Het verslag
van Brodeck
Niet in staat om me te beperken tot slechts
één boek wil ik hier een lans breken voor het werk van Philippe Claudel. Ongetwijfeld niet onbekend – “Les âmes
grises”, vertaald als “Grijze zielen” (én verfilmd) trok ook in Vlaanderen de aandacht – maar misschien wel
onbemind.
Zowel dit “Les âmes grises” als kleinere werken zoals “Meuse l’oubli” of “Quelques-uns
des cent regrets” zijn schitterende boeken, om in één adem uit te lezen. Geschreven in een schitterend Frans,
in een taal om van te genieten, moeten ze ook in vertaling prachtig zijn.
Als ik dan toch één boek moet kiezen, opteer ik voor “Le rapport de Brodeck”
– “Het verslag van Brodeck”. Zoals de meeste van zijn werken speelt dit verhaal zich af op de grens tussen Frankrijk
en Duitsland, waar sappige Duitse woorden zich mengen met het officiële Frans. Het boek ademt de sfeer van die
streek als het ware uit: de doordringende kou, de druilerige regen, de hellingen en de bossen, maar soms ook
de opkomende zon, de kleurenpracht van voorjaarsbloemen in de wei …
Het boek situeert zich – net als de meeste anderen – rond de Tweede Wereldoorlog:
de aanloop naar, het verloop van en vooral de fysieke en mentale gevolgen ervan in het dagelijkse leven van
de grensbewoners spelen een cruciale rol.
Ook de andere kenmerkende thema’s van het werk van Claudel zijn prominent aanwezig:
de relatie zoon – moeder, de zoektocht naar een aan-/afwezige geliefde, de verschrikking van de oorlog.
De sfeer van het boek is bevreemdend, de tijdsprongen frequent en de verhaallijnen
draaien door elkaar heen; je moet je constant afvragen wat zich op welk moment afspeelt, maar dat zorgt precies
ook voor de uitdaging.
“Mijn naam is Brodeck en
da’s niet mijn fout. Ik hou eraan dat te zeggen. Iedereen moet dat weten.
Ikzelf heb niets gedaan
en toen ik wist wat er gebeurd was, had ik er liever nooit over gepraat; ik had mijn geheugen willen knevelen,
het goed vastgebonden houden, zodat het rustig zou blijven, zoals een steenmarter in een ijzeren strik.
Maar de anderen hebben me gedwongen:
“Jij, jij kan schrijven”, zeiden ze, “jij hebt gestudeerd.” Ik heb geantwoord dat het maar erg eenvoudige studies
waren, die ik zelfs niet beëindigd heb en waarvan ik me niet veel meer herinner. Maar daar wilden ze niets van
weten: “Jij kan schrijven, jij kent de woorden en weet hoe je ze moet gebruiken en hoe ze de dingen kunnen zeggen.
Dat zal volstaan. Wij kunnen dat niet. Wij zouden onszelf verstrikken, maar jij, jij zal het vertellen en jou
zullen ze geloven.”
|
Foto: Bart Madou
|
Jo Dhaenens, een ziener in de stad
Toen Bart me vroeg om voor De Toverberg een boek voor te stellen, dan
was het even zuchten… Want uit de veelheid van boeken, de wirwar van levensgedachten een favoriet aanduiden
is een keuze waar je eigenlijk niet voor mag gesteld worden. Daarom valt mijn voorkeur niet zozeer op één boek,
maar op een periode een tiental jaren geleden, waar ik opstond en ging slapen met José Saramago, zin na zin,
boek na boek... Nog altijd is die tijd blijven hangen als één van de meest intense boekervaringen in mijn
veel te beperkt leesleven. Niet alle aantrekking valt te beschrijven en hoef je misschien ook niet te verklaren…
Want was het zijn weergaloze schrijfstijl, de immer verrassende denkbeelden of hoe een klein bizar feit een
kettingreactie van dramatische gebeurtenissen voortbrengt…Ik weet het niet zo goed, trouwens die periode was
er absoluut geen tijd voor ontleding, alleen voor lezing… En nu dus een beetje herlezen, zoals je een geliefde
na een lange afwezigheid terug in je armen neemt en al bij de eerste zin voelt dat alles precies is zoals vroeger…
José Saramago behoeft weinig voorstelling… Tussen zijn overlijden in juni
vorig jaar en de datum van zijn geboorte in 1922, ligt een leven in Lissabon, drie vrouwen en één kind, communistische
sympathieën, ontelbare publicaties en romans, een karrenvracht prijzen met als onbetwistbaar hoogtepunt de Nobelprijs
voor literatuur in 1998. Een heel bewogen leven…
Mijn boekkeuze viel op De stad der zienden… Veel andere boeken hadden
ook gekund, zeker ook De stad der blinden, misschien wel het absolute hoogtepunt in zijn literatuur…De stad
der zienden is hier geen vervolg op, hoogstens komen in het tweede deel van het boek enkele personages uit De
stad der blinden in het verhaal opduiken…Misschien wordt mijn voorkeur wel bepaald door het politieke vacuüm
waarin we nu verkeren, dat stilaan de absurde plot van “De stad der zienden” naar de kroon steekt… Voor diegenen
die het boek niet lazen of even willen herinnerd worden: in een mysterieus land wordt bij de verkiezingen in
de hoofdstad voor 70% blanco gestemd… tot verbijstering van de regering, die nieuwe verkiezingen organiseert…
deze keer stemt meer dan 80% blanco. Saramago getrouw, een bizarre gebeurtenis, die een hele reeks van onverwachte
wendingen inluidt, met verdachtmakingen, kinderlijke politieke machtsspelletjes, verborgen agenda’s…
Ondertussen laat Saramago in zijn zo heerlijke ironische vertelstijl gedachten
los over democratie, macht, menselijke verhoudingen, kleine menselijke kantjes…Een smaakje :
“… De rapporten
waarmee de agenten op het hoofdkwartier kwamen waren ontmoedigend mager van inhoud, niet één ondervraagde, niet
eentje maar, bekende blanco te hebben gestemd, sommigen deden alsof ze de vraag niet hadden begrepen, zeiden
dat ze een andere keer, als ze meer tijd hadden, zouden praten, nu hadden ze veel haast, voordat de winkel dichtging,
maar het ergst waren de bejaarden, dat de duivel hen mocht halen, het leek wel of die door een doofheidepidemie
stuk voor stuk in een geluiddichte capsule waren gestopt, en wanneer de agent , verbijsterend argeloos, de vraag
op een stuk papier schreef, zeiden ze schaamteloos dat hun bril kapot was, dat ze moeite hadden met zijn handschrift
of dat ze eenvoudigweg niet konden lezen. Andere agenten, slimmere, hadden het idee van de infiltratie serieus
genomen, zo letterlijk mogelijk, zij gingen naar cafés, gaven rondjes, leenden pokerspelers die blut waren geld,
bezochten sportevenementen, vooral voetbal en basketbal, waar het op de tribunes het levendigst aan toe gaat,
en knoopten gesprekken aan met hun geburen, en wanneer bij voetbal de wedstrijd eindigde met een nul-nul gelijkspel,
noemden ze dat, o hoe geslepen, veelbetekenend een blanco resultaat om te kijken wat dat opleverde. Maar wat
het opleverde was zo goed als niets…”
Bij het herlezen kwam me de spontane bedenking naar voor…als we met zijn
allen de volgende verkiezingen nu ook eens blanco zouden stemmen…want tenslotte hoe zwaar weegt onze stem nog
tegenover de triple AAA+ van de ratingbureau. De vraag blijft natuurlijk als er hier ook zo’n spannend verhaal
zou uitkomen, want ik ben het bijna zeker dat er ook voor dergelijke onvoorspelbare gebeurtenis een Europese
richtlijn bestaat…
Maar laat u bij het lezen van de “Stad der zienden” vooral niet afschrikken
door de onmacht van de democratie, want dit thema wordt ruim overtroffen door de verbeeldingskracht, het warme
meevoelen met de gewone mensen, de fascinerende vertelstijl van José Saramago. En nu vlug een volgende boek
halen, De stad der blinden misschien…
|
Foto: Kristof Dossche
|
Els Vermeir en hem
Wat een opdracht! Het lijkt haast
even onmogelijk als een ouder te vragen zijn favoriete kind aan te duiden. Ik ben bezwaarlijk een boekenwurm
te noemen, maar de weinige boeken die mijn strenge “vijfbladzijdentest” doorstaan, zijn dan doorgaans ook wel
ZO goed dat ze gerust met zijn allen genomineerd kunnen worden. Wat te kiezen? Het ongemeen spannende, maar
toch vooral ontspannende “Il Suggeritore” van Carrisi Donato? Een novelle van mijn grote voorbeeld, de cynische
maar zo vertrouwde Pirandello? Of toch maar de heerlijke absurditeit van een Gide of een Kafka?
Eén boek laat zich onder geen enkele
categorie rangschikken en is me al die jaren bijgebleven als een absolute hoogvlieger: “Io e lui” van Alberto
Moravia. Het boek is in feite één lange conversatie tussen het hoofdpersonage Federico (“io” of ik dus) en zijn
als het ware mens geworden seksualiteit (“lui” of hij).
Als twintigjarige studente in de ideale
wereld van de universiteit vond ik het vooral hilarisch hoe het intellect van het hoofdpersonage ternauwernood
(of niet?) het hoofd kon bieden aan de veelal idiote, maar o zo overtuigende argumenten van zijn seksuele aandrang.
Nu, na jaren in een extreme machowereld te zijn ondergedompeld, zou ik er wellicht eerder de tragiek dan het
komische van inzien.
Een lukraak, maar sprekend fragment,
vrij vertaald:
“Hij” fluistert: “Hoest nog een keer.
Als ze zich omdraait, toon je me.”
“Weet je wel wat je zegt?”
“Ik zeg dat je me moet tonen aan die
vrouw.”
“Ben je gek?”
“Neen, ik ben niet gek. Doe wat ik
zeg.”
“Maar ik wil niet!”
Totaal onverwachts rijst hij ineens
op in al zijn furie. “Pas nog had je het over de schoonheid die een sublimatie op zich zou zijn. Maar ik ben
veel meer dan dat. Ik ben de schoonheid van de wereld. Die schoonheid moet herkend, getoond, bewonderd worden.
En jij, idioot, hoeft je daar niet voor te schamen, je hoeft ze niet te verbergen, je moet ze uitstallen in
het licht van de zon. Maar er is meer. De schoonheid van de wereld, mijn schoonheid, moet aan iedereen getoond
worden, maar vooral aan hen die er naar hongeren. Die vrouw hongert niet naar de dwaze schoonheid van jouw zogenaamd
byzantijns meesterwerk, maar naar mij. Kijk maar naar haar kaalgeschoren hals, rood en vurig, dan begrijp en
voel je het wel. Dus maak me niet kwaad, bevrijd me van de lastige wirwar die me verborgen houdt, laat me zien,
stel me tentoon. Het is geen vraag, het is een bevel!”
Het angstzweet parelt me op het voorhoofd.
Ik stamel: “Maar besef je wel dat we in de kerk zitten?”
“En dan?”
“Hoezo: en dan? In een heilige plaats,
gewijd aan God.”
Hij raast weer: “Maar ik ben een god,
meer nog, ik ben de enige god die echt bestaat in deze en gene wereld. Ik ben de oergod, de vader van alle vroegere,
huidige en toekomstige goden. En deze kerk is in feite aan mij gewijd, want ik ben het leven, en kerken zijn
gewijd aan het leven.”
Moravia zelf zegt met zijn boek een
uiterst ernstig probleem aan te kaarten, zij het in een komisch kleedje: dat van de strijd tussen seksualiteit
en de daaraan tegengestelde drang naar een artistiek, intellectueel, sociaal en menselijk doel. Een strijd die,
veertig jaar later, nog steeds brandend actueel is
|
Fotoshop: Bart Madou
|
Cherchez la femme bij Herman De Leye
Tussen vier witte muren. De pijn: bitter en
hard.
Ze klopt op de muur. Schreeuwt de naam tot de
spiegel.
Ze moeten haar geliefde teruggeven. Het licht
waarop ze wacht.
De strijd die ze opnieuw wil strijden.
Ontmoediging en blijven hopen.
Zich niet gewonnen geven.
En toch beseft ze dat ze in de ogen van de wereld
voor altijd
de droevige echo van de geliefde zal blijven.
Driemaal gelezen (in het Frans…), driemaal de
verfilming (met in de hoofdrollen Isabelle Adjani en Gérard Depardieu) gezien.
Dit moet wel één van mijn lievelingsboeken zijn.
Een prachtig voorhoofd boven wondermooie diepblauwe
ogen.
Een mond, meer dan sensueel: fier. Heel lang
donker kastanjebruin haar.
Mooi en groot. Zelfverzekerd, stralend van schoonheid
en genie.
UNE FEMME
van Anne Delbée vertelt het leven van CAMILLE CLAUDEL.
1883:
Ze ontmoet als leerlinge Auguste RODIN (sculpteur, beaucoup plus âgé qu’elle, déjà très célèbre.).
Suivent quinze années d’une liaison
passionnée et orageuse.
Jaren waarin ze elkaars beeldhouwwerken én leven
innig en grondig beïnvloeden.
1898
: Rodin maakt een definitief einde aan hun relatie.
Ondanks een zeker succes, sluit Camille zich
op in haar eenzaamheid
1913:
Camille wordt geïnterneerd.
1943:
Camille, 79 jaar, sterft à l’asile de Montdevergues, près d’Avignon.
Haar graf wordt nooit teruggevonden. Le reste
est silence…
Brieven aan haar broer, mon petit frère,
Paul (!), geschreven in het gesticht waar Camille 30 jaar opgesloten zit, wisselen af met het verhaal van een
vrouw die maître Rodin voor zich alleen wil, die verlangt naar erkenning binnen het bastion van de mannelijke
kunstenaarswereld zonder beïnvloeding van buitenaf.
Voor wie het musée Rodin ooit bezoekt,
is het boek een aanrader.
Voor wie het museum al bezocht, ook : bij een
volgend bezoek zullen de beeldhouwwerken van Camille en Auguste (eindelijk voor eeuwig samen…) met andere ogen
en gevoelens bekeken worden.
1986:
Op de eerste bladzijde van het boek schreef ik na het lezen: LA PASSION DE L’ART + L’AMOUR IMPOSSIBLE = LA
FOLIE?
UNE FEMME
van Anne Delbée verscheen in het Nederlands: CAMILLE CLAUDEL, EEN VROUW (vertaling door Michel
Perquy) bij uitgeverij de Geus, Breda.
|
Foto: Bart Madou
|
Marijke Verplancke treft nog eens de wereld aan
Bruce Duffy,
De wereld die ik aantrof.
Deze roman van
de Amerikaanse schrijver Bruce Duffy las ik al eens in 1992 en heb ik nu opnieuw gelezen, en ja, het blijft
een heel fascinerende en ook zeer boeiend geschreven roman.
Het hoofdpersonage in deze roman is de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein,
een toch wel heel uitzonderlijke, Spartaanse persoonlijkheid die de lezer meteen weet te intrigeren. Duffy benadrukt
wel in zijn voorwoord dat er inderdaad heel wat biografische elementen en historische personages, feiten dus,
in zijn roman zitten, maar toch blijft het uiteraard fictie.
De roman is verdeeld in een proloog en vier boeken en volgt min of meer
chronologisch het leven van Wittgenstein; toch gebruikt de auteur ook regelmatig flashbacks en in de proloog
een flashforward , die het lezen alleen maar boeiender maken.
Wittgenstein heeft als zoon van een zeer fortuinlijke Weense industrieel
een allesbehalve gemakkelijke jeugd. Hij krijgt net zoals zijn broers en zusters privéonderwijs,wordt door zijn
vader gedrild om uiterst geconcentreerd muziek te beluisteren enz. Zijn heel dominante vader is ontzettend veeleisend
voor zijn kinderen en twee van Ludwigs oudere broers kwamen in conflict met hun vader, verhuisden naar Cuba
en pleegden daar zelfmoord. Het gemis van die twee broers weegt zwaar door op het gezin. Ludwig wou eerst ingenieur
worden, maar uiteindelijk besluit hij filosoof te worden, zeer tegen de zin van zijn vader, die dit maar niets
vindt. Zijn zus Margarete wordt naar aanleiding van haar huwelijk geschilderd door vriend Klimt en is een patiënte
van Freud.
Zo komen we dus samen met Wittgenstein, die filosoof wil worden, in Cambridge
terecht, waar hij een ongedurige pupil wordt van B. Russell. Deze mentor beseft al vlug dat de zeer zelfverzekerde,
soms ook erg irritante en ongedurige Ludwig geniaal is en schrijft daar ook over naar zijn minnares Lady Ottoline.
Zo komt de lezer volop terecht in het wereldje van de Bloomsbury’s met o.a. Maynard Keynes en Lytton Strachey.
(Toverberglezers van enkele jaren geleden zullen zich zeker nog de memorabele reeks artikelen herinneren van
Muriel Reyserhove over de Bloomsbury’s, een groep controversiëlen die me al lang boeit). Ook D.H. Lawrence is
eventjes de gast van Lady Ottoline. Het is heel aangenaam om die historische personages ook eens te zien als
personages in een roman. Al vlug blijkt dat Russell in zijn pupil een gelijkwaardige en later, een meerdere
moet erkennen. In het voorwoord (flashforward) zijn ze regelrechte rivalen.
Wiitgenstein wordt ook een leerling van Russells medefilosoof G. Moore,
een zeer goedaardige, beminnelijke man. Hoewel Duffy de relatie beschrijft tussen drie filosofen, blijft de
roman heel goed leesbaar, want het aandeel filosofie blijft beperkt.
Na de dood van zijn vader voelt Wittgenstein wel een soort bevrijding.
Hij trekt dan ook naar Noorwegen om er een heel teruggetrokken bestaan te leiden. Halsoverkop keert hij terug
naar Oostenrijk - de Eerste Wereldoorlog is uitgebroken - om zich bij het leger te voegen aan het Oostenrijks
front in Rusland. De beproevingen in de loopgraven zijn niet niets voor de aristocratische Wittgenstein, maar
tegen de verwachtingen van Russell en Moore in, overleeft hij de oorlog. De volgende fasen in zijn leven zorgen
verder voor de nodige afwisseling en uiteindelijk een oorlog later, blijkt dat ondanks de pogingen van zijn
grootvader en vader om de Joodse roots van de Wittgensteins uit te wissen, dit niet volledig gelukt is…
Aan iedereen kan ik het uitzonderlijke levensverhaal van Wittgenstein
en de tragedie van zijn familie aanbevelen in deze versie, nl. nog altijd voor een groot deel fictie. De levendige
portretten van historische personages als B. Russell, G. Moore, de leden van de Bloomsbury-kring geven deze
moderne, historische roman een extra meerwaarde.
Bruce Duffy, De wereld die ik aantrof,
1991, WB Amsterdam, 553 p.
|
Foto: Bart Madou
|
Guido Everaert telt de priemgetallen
Om te beginnen moet ik eerlijk toegeven dat dit nu wel niet mijn favoriete
boek is, dan zou ik eerder opteren voor Japins ‘De Overgave’ of mijn echte lievelingsboek ‘De fatale kust’ van
Robert Hughes, het epos van Australië. Helaas las ik die boeken in januari en herinner ik me beter het boek
dat ik nu wil bespreken, nl. ‘De eenzaamheid van de priemgetallen’ van Paolo Giordano. Ik las het tijdens mijn
vakantie in Kreta, neen, niet als poolliteratuur, maar zalig, rustig op ons groot terras en ik kon het niet
meer wegleggen. De Nederlandse vertaling leest heel vlot, het zal dus wel goed vertaald zijn.
Ik heb het dus
over ‘De eenzaamheid van de priemgetallen’, waarin de protagonisten wel niet eenzaam zijn, want ze zijn met
z’n tweeën.
Vanaf het begin weet de schrijver, P. Giordano, een natuurkundige
(Turijn, 1982, die werkt aan zijn promotie), of ik moet zeggen de verteller de lezer te fascineren
en op te nemen in het verhaal. Hij geeft het denken van twee zevenjarigen weer. Alice komt uit een rijke
familie, de tweede protagonist Mattia, heeft een zwakbegaafde tweelingzus en komt uit een arbeidersfamilie.
In 27 bladzijden wordt het denken van de twee zevenjarige protagonisten voorgesteld. Je krijgt een mooie weergave
van het gezinsleven en hun onderlinge verhoudingen.
Belangrijk is dat de twee protagonisten een zeer traumatische ervaring
meemaken in hun prille kindertijd. Zo worden ze eenzaten, ‘eenzame priemgetallen’, teruggetrokken in hun schelp,
nergens aansluiting vindend. Ze zijn eenzaam en worden soms gepest.
Op een dag ontmoeten ze elkaar en het wordt een complexe relatie van aantrekken
en afstoten, een kat en muisspel. We verhuizen naar hun tienertijd, die het grootste deel van de roman
beslaat. De auteur beschrijft mooi hoe de twee priemgetallen of eenzaten elkaar door toevalligheden ontmoeten
en hoe het telkens toch klikt door het trauma dat ze allebei meemaakten.
Alice begint met veel problemen een nieuwe relatie, Mattia trekt naar
het noorden. Toch ontmoeten ze elkaar nog, vooral omdat zij denkt dat ze een oplossing gevonden heeft voor zijn
trauma.
Het is een boeiende roman omdat de twee verhaallijnen soms niet
volledig uitgewerkt worden en er ook een open einde is, de auteur kan er dus ook nog een vervolg aan breien.
Het is een roman met heel veel thema’s die heel vlot leest en toch stilistisch
erg verzorgd is. In een maatschappij waarin jong zijn’ super’ is of te veel geïdealiseerd wordt in reclame,
t.v.-series etc. is dit een roman die aantoont dat jong zijn niet altijd zo probleemloos is . Jongeren
lezen inderdaad veel minder of soms zelfs niet meer, maar een roman van deze jonge natuurkundige zou hen wellicht
nog kunnen boeien.
|
Foto: niet meegedeeld
|
Jacqueline Dobbenie staat in brand voor 'Gloed' van Sándor Márai
Een van de boeken
waar ik echt van genoot en dat bijblijft is “Gloed” van Sándor Máraí, meteen een schrijver het ontdekken waard.
Het is een boek over de vriendschap tussen Henrik, een generaal van rijke,
adellijke afkomst en Konrád, zijn minder bedeelde vriend. Na 41 jaar kondigt Konrád zijn bezoek aan, zó lang
geleden gebeurde iets verschrikkelijks, waardoor de vrienden uit elkaar werden gedreven.
Eén avond, één nacht blikken de twee oude mannen terug op hun verleden.
Hun laatste gesprek is er een in meedogenloze openhartigheid over hun passie en vriendschap, waarheid en leugen,
schuld en wraak.
Het geheel speelt zich af in een tijd die onherroepelijk voorbij is, in
een wereld van prestige, erecodes, hiërarchie. Toen was vriendschap nog een zaak van eer.
p. 78: Voor mijn
vader betekende “vriendschap” hetzelfde als eer.
Andere voorbeelden i.v.m. de visie over vriendschap: p 79-81
Het boek bevat een verhaal vol spanning en is goed geconstrueerd en uitgebalanceerd.
Maar het is niet alleen een verhaal over passie, afgunst en jaloezie, angst, verdriet en intriges. Het vertelt
ook over het bruisen, het relativeren en het stilaan doven van de lust om te leven, wat in de laatste hoofdstukken
accuraat samengevat wordt in een monoloog.
Márai schrijft met diepgang, op een poëtische, filosofische en heldere
manier over het leven. Wat voorbeelden om dit te illustreren:
Over eigenwaarde en ijdelheid:
Nini. Ze herinnerde de bewoners van het kasteel eraan dat er ook nog iets anders
in de wereld was dan egoïsme, passie en ijdelheid. (p. 9)
Er is iets dat zo’n pijn kan doen (…) als door een mens (…) het diepe gevoel
van eigenwaarde in ons gekwetst wordt, dat we nodig hebben om mens te kunnen blijven. IJdelheid, zeg je. Ja,
ijdelheid…en toch is deze ijdelheid de diepste essentie van het menselijk leven. (p. 139)
Over vriendschap – haat p. 95-100
Je nam nooit geld of geschenken van me aan(...). Wie geen stukjes accepteert,
wil waarschijnlijk alles, het geheel. (p. 97)
Vriendschap is een strenge menselijke wet (p. 102)
Over de verzoeking
“Het moet een vreselijk moment zijn wanneer in een mensenleven de verzoeking
komt…Het is een moment van buiten jezelf zijn, een moment in de ochtendschemer, waarin de krachten van de onderwereld
nog macht hebben op aarde, over de mensenharten, waarin de nacht haar kwaadaardige zucht uitblaast”.
Over het relativeren en uitdoven van levenslust:
“We leven niet lang meer, want je bent teruggekomen. En we wisten allebei dat
we elkaar nog één keer zouden ontmoeten, en dat het dan afgelopen was.“(p. 75)
Over eenzaamheid
“Eenzaamheid is ook nogal curieus…soms als een oerwoud, vol gevaren en verrassingen.”
(p. 75)
En nog twee laatste fragmenten:
“En het zuiverende vuur van de tijd heeft alle boosheid uit de herinneringen
gezogen.”(p. 141)
“Aan het eind wordt alles zo eenvoudig – alles wat geweest is en alles wat had
kunnen zijn. (…) dat alles wordt minder dan het stof dat de wind meevoert boven een kerkhof.”(p. 137)
Ik heb niet alleen van dit boek heel erg genoten maar het stemde me vooral
tot nadenken.
Sándor Márai, Gloed, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 156 p.
|
Foto: Bart Madou
|
Dolf Naessens met Johan Anthierens en Jef Geeraerts in een capsule
Gezien mijn aangeboren vrijpostigheid, zal ik op eigen initiatief maar
de vraag naar mijn hand zetten en daarbij “het boek” vervangen door “de lectuur”. Ik ben immers geen fervent
fictielezer, of toch niet meer (vroeger alle boeken van Hubert Lampo en Paul Dewispelaere gelezen). Is het misschien
omwille van het met de jaren afnemend concentratievermogen maar boeken die zich lenen tot hernemen, herlezen,
hetzij in hun geheel, maar ook broks- of stapsgewijs, genieten voor het ogenblik mijn voorkeur.
Een ervan ben ik de laatste tijd broksgewijs aan het verteren of beter
gezegd degusteren: Ooggetuige van Johan Anthierens, en de ondertitel luidt : Niemands Meester, Niemands Knecht.
Het is een 750 blz. tellende kanjer met ongeveer 130 journalistieke teksten opgeschreven in de laatste 25 jaar
van zijn leven (hij overleed in 2000) en bijeengebracht door Brigitte Raskin in samenwerking met Karel Anthierens.
Ik hou van deze heerlijk eerlijke, niets of niemand ontziende verbale
scherpschutter. Hij peilde naar het wereldleed en het landzeer, speurde naar hypocrisie en huichelarij, joeg
op bekrompenheid, kleingeestigheid en het groot gelijk, maar was tevens een goed schrijver met een onmiskenbare,
grote liefde voor het mooie woord, de juiste treffende uitdrukking. Karel De Gucht schreef in Humo : het ideale
nachtkastboek om elke avond in te grasduinen.
Het tweede boekje is een ander paar mouwen. De titel luidt: De Capsulaire
beschaving met als ondertitel: over de stad in het tijdperk van de angst. De auteur is de jonge cultuurfilosoof
Lieven De Cauter. Het is een diepgravend gewrocht dat het beeld schetst van onze samenleving gedomineerd door
angst en afsluiting. Dit proces van “capsularisering” speelt zich af tegen de achtergrond van een dreigende
demografisch-ecologische catastrofe en een militarisering van de planeet.
Ik zou mij graag beperken tot het meegeven van het volgende citaat op
blz. 129.
“Wie woedend
wordt, is niet angstig meer”. Ik kan alleen maar hopen dat de mensheid woedend wordt en “neen” zegt tegen de
uitbuiting, de illegale oorlogen, de misdaden tegen het internationaal recht, de beperking van de vrije meningsuiting
door monopolisering van de media (Murdoch, Berlusconi) tegen de inperking van de fundamentele burgerrechten
(Patriot Act), tegen de ecologische catastrofe waarop we met open ogen afstevenen, tegen de wereldwijde armoede,
tegen het cynisme waarmee de Nieuwe Imperiale Wereldorde het globale neokapitalisme van zijn bijhorende politieke
structuur aan het voorzien is, kortom tegen de uitzonderingstoestand. We moeten opstaan tegen “het rijk van
de angst”. Anders wordt de strijd tussen vrijheid en angst inderdaad lang en moeilijk.”
Ik heb dit werk(je) stapsgewijs gelezen, soms met kleine stapjes.
Als ik tenslotte toch een favoriet uit mijn fictieverleden moet opgraven,
dan, jawel, Grangreen I Black Venus van onze onverwoestbare supervitalist Jef Geeraerts.
Als een goed schrijver een goed beschrijver moet zijn dan is Geeraerts
m.i. een groot schrijver. Zijn beschrijvingen getuigen van een uitzonderlijke opmerkingsgave. De schrijfstijl
die gehanteerd wordt, is uniek, zo goed als zonder punt of komma, een aanhoudende vulkanische lavastroom, de
taal wordt opnieuw kreet schrijft hijzelf (blz. 46). Stijlfiguren mogen er ook zijn : bv. ” afgaan als een storkpomp”
en nog vele andere. Zou het kunnen dat dit proza zijn gelijke niet heeft in ons taalgebied?
Wat dit boek nog meer tot mijn favoriet maakt, is het naadloos aaneensmeden
van uiterste gevoelens, van wild, uitzinnig, dierlijk bespringen en genieten tot het poëtisch, intiem, diepzinnig,
extatisch liefhebben.
Zoals het in één geut geschreven werd in 1967 heb ik Black Venus in 2010
nog eens, bijna in één ademstoot herlezen en het blijft mijn favoriete fictieboek. Of is het meer dan fictie?
Lieven De Cauter,
De capsulaire beschaving, NAi Uitgevers, 208 p.
Jef Geeraerts, Grangreen I Black
Venus, Meulenhoff/Manteau, 211 p.
Johan Anthierens,
Ooggetuige, Van Halewijck, 741 p.
|
Foto: André Callier
|
Het favoriete boek van
Andrea Heus
“Het woud der verwachting
Het leven van Charles van Orléans” van Hella S. Haasse
“Het woud der
verwachting” van Hella S. Haasse is een van de beste historische romans die ik ooit heb gelezen.
De Nederlandse
schrijfster Hella S. Haasse (°1918) beschikt over een zeer gedetailleerde kennis van de geschiedenis en de maatschappelijke
toestanden in de middeleeuwen. De lezer wordt binnengeleid in de complexe periode van de Honderdjarige Oorlog
tussen Engeland en Frankrijk. In 1415 wordt het hoofdpersonage, Charles van Orléans, in de slag bij Azincourt
door de Engelsen gevangen genomen en in Engeland gedurende 25 jaar geïnterneerd.
Het verhaal
van de hertog van Orléans ontrolt zich in chronologische volgorde. De lezer is getuige van de innerlijke groei
van een aanvankelijk schuw kind dat meestal in torenkamers of de boekerij vertoeft, vervolgens al te vlug verandert
in een door bitter leed snel mondig geworden jonge hertog. Terug in Frankrijk en zonder persoonlijke eerzucht,
leefde hij op zijn landgoed in Blois waar hij zich omringde met dichters. Hij organiseerde er dichtwedstrijden
en speelde schaak. Hij was zelf een verdienstelijk dichter en een der weinigen uit de vijftiende eeuw (samen
met François Villon die ook wel te Blois verkeerde) van wie de poëzie tot de latere generaties is blijven spreken.
Heel wat legendarische
personages (ook vrouwen zoals Jeanne D’Arc, Agnes Sorel, Christine de Pisan) die in de roman optreden, zullen
uw nieuwsgierigheid niet alleen prikkelen maar zonder twijfel de leeswaarde van deze geschiedenis verhogen.
Hella S. Haasse,
Het woud der verwachting (1949), Querido, 604 blz., ISBN 978-90-2143-422-3
|
Foto:
André Callier
|
Het favoriete
boek van Karin Galle
Eric de Kuyper, Aan zee: Taferelen uit de kinderjaren
(118 p) SUN ISBN
90-6168281-9
Een autobiografisch boek over de jonge Eric die
zijn vakantie doorbrengt in Oostende, jaren 40-50, met zijn moeder,
zijn tantes, neven, nichten en grootmoeder Bontje. Eric verkent het strand en dwaalt door het grote vakantiehuis
op de verschillende verdiepingen. Het waren altijd drukke dagen in het huis.
In de strandcabines werd er gekaart en er waren de vakantieromances.
Eric zelf voelt zich iets voor een jongen. Grootmoeder
bontje houdt de hele familie in de gaten.
Het verhaal leest
heel vlot, net alsof je er zelf midden in staat. De belevenissen
van toen zou je best vandaag de dag opnieuw kunnen meemaken.
Ik
koos dit boek omdat ik hou van de zee, van de zon, van lange zomeravonden,
kortom omdat ik hou van de vakantiesfeer...
" Het zag er mooi uit,
beweerde men. Maar hij wist dat het voorgoed voorbij was. En dat het nooit meer terug zou komen: de kinderjaren
aan zee. "
Lees ook
:
de hoed van tante Jeannot: taferelen uit de kinderjaren
in Brussel. |
(fotoshop : Rika Van Dycke)
|
Het favoriete boek van Rika Van Dycke
Stefan
Brijs, De engelenmaker (428 pag) ISBN 978 90 450 05300 Atlas
Dokter Victor Hoppe, embryoloog
en wetenschapper komt na een afwezigheid van twintig jaar terug naar zijn geboortedorp Wolfheim ( what’s in
a name?!) in de buurt van het drielandenpunt.
Wat spookt de dokter in
‘s hemelsnaam uit naast zijn kleine huisdokterspraktijk?
Wat is er met zijn kinderen,
de drieling, aan de hand, zijn ze ernstig ziek?
Of is er met de dokter
iets aan de hand, wordt hij gegijzeld door zijn verleden waardoor hij een beslissing neemt die hem onsterfelijkheid
zal bezorgen?
Waarover wordt er in het
dorp gefluisterd en geroddeld?
Wil Victor Hoppe de strijd
aangaan met God of wil hij wraak nemen op God?
Welke verschrikkelijke gevolgen
op zijn verdere leven heeft het feit dat hij door zijn vader en moeder als kind in de steek gelaten werd?
Is Victor Hoppe krankzinnig
of wil hij de grenzen van de medische wetenschap aftasten, misschien wel verleggen?
En hoe zit het met de ethiek?
In deze prachtige, aangrijpende,
magisch-realistische roman gaat het over het scheppen van leven, heel boeiend geschreven. Een echte pageturner.
Stilaan wordt duidelijk
dat het verleden, in dit geval een jeugdtrauma, je eeuwig blijft achtervolgen. Ook goed en kwaad spelen een
enorme rol in de roman.
De symboliek versterkt eveneens
het mysterieuze.
Dit zijn dus allemaal redenen
waarom dit één van mijn favoriete boeken geworden is. Maar het heeft mij vooral getroffen dat iemands leven
volledig bepaald wordt door wat anderen over hem denken (innerlijk) of hoe ze hem zien (uiterlijk).
Fragment:
“Rafaël,” herhaalde ze.
Ze vond het een mooie naam, maar de combinatie met de andere twee namen was natuurlijk opmerkelijk. Het was
een origineel maar ook wel bizar idee om de drie kinderen naar de aartsengelen te vernoemen en ze vroeg zich
af wie die keuze gemaakt zou hebben. De vader of de moeder? Of nog iemand anders?
|
Foto: Bart Madou
|
Het
bij-blijfboek van Rika Desloovere
“Wat is één van de heerlijkste momenten van
iemand die graag leest?
Dat is de ontdekking van een boek dat een regelrechte opwinding, een snelle polsslag veroorzaakt en waarvan
je jaren na datum de leeservaring kunt oproepen.”
Ik wil het hebben over het verhaal dat me het beste bijbleef, het langst rondspookte in mijn hoofd, dat
later plots weer associaties opriep.
Een verhaal om te zoenen omdat je zo ”content” bent een auteur ontdekt te hebben die verwant is, of juist
de dingen in een totaal ander kader plaatst.
Een story die je wakker houdt, niet seffens loslaat, waarover je geneigd bent te vertellen.
Een verhaal geschreven in een heel jonge taal met een vinnige zinsbouw die jonge mensen graag gebruiken.
Wel, dat boek dat me een tijd geleden het meest bekoorde is: “Extreem LUID en ongelooflijk DICHTBIJ” van
Jonathan Safran Foer
Ik heb het boek wat laat na “nine eleven’, de aanslag op het WTC in New York, ontdekt. Dit was juist goed.
De heisa verbleekte stilaan. Ik kon al kijken van op een afstand.
Na enkele pagina’s dacht ik, ik moet opnieuw beginnen, ik lees te vlug, te gehaast.
Maar ’t was “verdikke” juist andersom. Ik kon het tempo van het boek niet bijhouden. Het is geschreven in
een prachtige, nerveuze taal!
Het verhaal samenvatten ga ik niet doen. Hier volgt wel een opsomming.
-
Oscar, een jongetje van negen jaar dat veertien wil zijn heeft zijn vader verloren bij de aanslagen op het WTC in New
York.
-
Koortsachtig is hij op zoek naar het slot van een geheimzinnige sleutel. Dat slot is eigenlijk een zoektocht naar de geschiedenis
van zijn vader.
-
Die tocht gaat zelfs door de geschiedenis en verschillende verhalenlijnen lopen door elkaar.
-
De schrijver schept een prachtige nerveuze sfeer.
-
Oscar gaat door het leven als een wervelwind. Hij is pas negen maar hij is al uitvinder, sieradenontwerper, archeoloog
van het Central park… Hij probeert zich overeind te houden en wanhopig het verlies van zijn vader en
de hele catastrofe te vatten.
-
Je vraagt je af, hoe eindigt dit verhaal? Het eindigt niet! Oscar moet verder, hij moet groot worden…
-
Door dit verhaal legt Jonathan Foer de schoonheid van menselijke relaties bloot.
Ik kijk vol ongeduld uit naar een verhaal dat mij evenzeer zal ontroeren.
|
Foto: Bart Madou
|
Carine Vankeirsbilck en I.M
van Connie Palmen
Je lievelingsboek? Was dat even een moeilijke vraag zeg. Als je heel graag leest, en altijd een boek aan
het lezen bent, is dat niet zo eenvoudig te beantwoorden.
Mijn lievelingsboek? Of mijn lievelingsauteur beter gezegd? Vroeger was dat Isabel Allende. Ik las dan een
boek van haar, en daarna kocht ik het. Zo prijken er enkele op mijn boekenplank. Hetzelfde kan gezegd van
Milan Kundera, dat vond ik ook zo’n toffe schrijver.
Maar het boek dat ik al meermaals herlezen heb is I.M. van Connie Palmen. I.M., de titel alleen al, zo dubbelzinnig.
Ik vond het echt een ongelooflijk verhaal, het liefdesverhaal van rijpere mensen. Die lieten er geen gras
over groeien, maar ook het pijnlijke voor haar, om los van hem weer verder te moeten leven greep mij erg
aan.
I.M. leest overigens zeer vlot, het boeit, je wil het in één ruk uitlezen. En dat is zalig: op een zonnige
zondag, een hele dag lang luilekker in de veranda liggen lezen in een chaise longue. Meer moet dat niet
zijn.
Na het lezen van het boek heb ik Connie Palmen ontmoet tijdens een lezing op de boekenbeurs in Antwerpen.
Een sterke vrouw, die ondanks al haar zorgen, het toch nog kan opbrengen om verder te schrijven.
“Langzaam wordt dat heel akelige gevoel zwakker,
die permanent niet-aflatende schrik die zich zo in mij lichaam, in mijn ingewanden, in mijn hart en in mijn
hoofd nestelde alsof hij nooit meer zou verdwijnen. Ik word minder bang en ik krijg weer huid. Het nieuwe
is er af. Ik begin me te verzoenen met het idee dat ik een groot verdriet heb, dat ik houd van een afwezige
en daarmee leef. Ik ontspan mijn kaken. Ik heb mijn tanden stukgebeten op dit verdriet en ik verlang naar
herstel. De verbaasde tandarts laat het me met een kleine handspiegel zien, hoe ik drie kiezen overdwars
kapot geknarst heb. ‘Je hebt je kiezen vierentwintig uur per dag op elkaar gezet’ zegt hij.”
(Connie Palmen, I.M., p. 311)
|
foto: André Callier
|
Het favoriete boek van Marie-Claire Devos
Aangezien ik mij niet kan beperken tot
één boek zal ik het dan maar hebben over een schrijver die mij fascineert. De Braziliaanse schrijver
Paulo Coelho woont afwisselend in Rio de Janeiro en Tarbes in de Pyreneeën. De bergen zijn dan ook
een constant thema in zijn verhalen evenals de zoektocht van de mens naar harmonie en vrede in de wereld.
Ben je ook iemand die behoefte heeft aan zingeving en de confrontatie met het leven en de dood buiten je
eigen wereldje wil ervaren, dan lees je het werk van deze hippie uit de jaren 70. Hij is een meester
in het beschrijven van niet-gedefinieerde religiositeit en zijn zoektocht naar drijfveren tussen goed en
kwaad, o.a. terug te vinden in “De Pelgrimstocht naar Santiago” een werk dat in 1987 verscheen.
Het is echter de “Alchimist” die in ’88 voor de grote doorbraak zorgde.
Hij verdiept zich in de eenzaamheid,
frustratie en verbittering die achter een façade van geluk schuilgaat. Aangrijpend is het hoe hij
paniek, depressie, mystieke visioenen, psychoses beschrijft en er in slaagt ons in het domein van het waanzinnige
en genot in te leiden, en dit tot aan de grensgebieden van de menselijk geest. Hij beschrijft als
geen ander wat er omgaat in de ziel van de mens. Hij durft het aan het “gewone” en het “ongewone”
te beschrijven, zonder dat je de indruk krijgt dat zijn beoordeling niet gangbaar is. Wel neemt hij stelling
tegen het onverschillige. In zijn trilogie “Aan de oever van de Piedra huilde ik”(1), “Veronika
besluit te sterven”(2), en “Het meisje en de duivel”(3), zet hij personages neer,
die vastgelopen zijn in de chaos van hun fantasie en afwijkend of anarchistisch gedrag; een persoonsgebonden
seksueel profiel tegenover een puberaal visionair paradijs. Het personage legt uiteindelijk de grenzen
van zijn eigen krankzinnige gevangenis vast of probeert via een louterend proces hieraan te ontsnappen.
De drie romans beschrijven telkens 7 dagen uit het leven van het hoofdpersonage.
(1), 7 dagen in het leven van een vrouw
die verliefd is op een man die in een andere wereld leeft. Dingen die voor iedereen hetzelfde zijn,
op zich weinig of niet veranderen, zoals de liefde bijvoorbeeld, of is het wanhoop?
(2), 7 dagen waarin Veronika strijd levert
met haar daadwerkelijke verlangens in het aangezicht van de dood. Doodsdrift en hang naar leven: een
hopeloze strijd? Een roman over het besef van de wanhoopsdaad die uiteindelijk de aanzet wordt tot
intenser leven.
(3), 7 dagen waarin de integriteit van
de dorpsbewoners zwaar op de proef wordt gesteld, waarin een antwoord wordt gezocht op de vraag of de mens
fundamenteel goed of slecht is? Een thema dat sedert 9/11 aan de orde van de dag is.
Telkens weer raakt hij de wereld midden
in het hart met de zoektocht naar de waarden. Het immobilisme van de mens, op het ogenblik dat het
individu de afgrond overschrijdt die hem van zijn dromen scheidt, houdt je in de ban van zijn boeken: als
je niet meer voor- of achteruit komt, wat doe je dan? Wel dan lees je Paulo Coehlo.
Hij beschrijft als geen ander hoe het
individu en de samenleving reageren als het leven je plots op de proef stelt. In hoeverre ben jij
bereid te veranderen na een confrontatie met de liefde, dood en macht. Hoe moedig ben je dan nog ten
overstaan van de uitdaging waar je oog in oog mee staat?
Eén ding is zeker , een roman van Coehlo
spookt door je hoofd en spreekt je geweten aan.
Hij schrijft ook nog lyrische teksten
voor liedjes.
Voor zijn poging een alternatieve maatschappij
te creëren werd hij in gevangenschap gemarteld door de Braziliaanse militairen. Intussen draagt hij
de vrede uit met zijn boeken (een oplage van maar eventjes 150 miljoen) vertaald in 66 talen en verspreid
over 150 landen. Hij speelt tevens een belangrijke rol in de Unesco als adviseur voor “Intercultural
Dialogues and Spiritual Convergences”.
|
foto: Rika Van Dycke
|
Het favoriete boek van Roland Ranson
Eén favoriet boek? Onmogelijk! Net als
die lijst met dé 10 klassiekers aller tijden, waartoe ik mij ooit (31 december 2006) door onze voorzitter
heb laten verleiden! Onzin!
Maar toch, leuke onzin, onzin die je ertoe
brengt te gaan relativeren.
Dus toch maar kiezen en je dan maar tegendraads
gaan gedragen en als Germanist kiezen voor het Verre Oosten. Nog eens duidelijk laten merken wat voor onzin
het wel niet is!
Haruki Murakami, Kafka op het strand,
is het dan geworden; een turf van 639 pagina’s, in één ruk uitgelezen; nou ja, zo’n goeie drie dagen heeft
het FEEST geduurd.
Waarom feest?
Omwille van de hoofdpersoon, de 15 jarige
Kafka Tamura, een wat schizoïde puber die ook wel eens afsplitst in “de jongen die Kraai (in het Tsjechisch
Kafka) wordt genoemd” en die van huis wegloopt.
Omwille van de Oedipusmythe.
Omwille van de met zoveel sympathie en
liefde getekende personages, de androgyne Oshima, de simpele Nakata, de liefdevolle uitslover Hoshino,
de breekbare mevrouw Saeki…
Omwille van die Japanse / Oosterse mysterieuze
sfeer en de aan Freud gerelateerde verkenningstocht naar het ZELF, doorheen het eigen onderbewuste. Het
resultaat is niets minder dan magisch vuurwerk.
Omwille van het feit dat je vanaf de eerste
bladzijde het boek wordt binnengetrokken en je niet rust vooraleer je de laatste pagina hebt omgeslagen.
Omwille van de grote vrijmoedigheid in
sexualibus, wat je niet onmiddellijk zou verwachten bij een volk dat eerder naar het ascetische lijkt te
neigen.
Omwille van het feit dat het helemaal
NIETS met Kafka te maken heeft; bij nader inzien omdat het eigenlijk ALLES met Kafka te maken heeft. Herlees
maar eens zijn verzameld werk!
Omwille van het surrealisme.
Omdat het voortdurend een nauwelijks te
beantwoorden perpetuum mobile van vragen opwerpt.
Omwille van het feit dat het overloopt
van “Cultuur”, ook westerse literatuur en muziek.
Omwille van het feit dat een bibliotheek
in het middelpunt van het verhaal staat.
Omdat – tenslotte – het boek zowel tragisch
als komisch is, zowel om over na te denken als om bij te wanhopen, zowel om bij te speculeren als om bij
weg te dromen en vooral, o paradox, omdat het toch zo hoopvol is.
Een smaakmaker:
En daarom luister ik naar Schubert als
ik autorijd. Zoals ik daarnet al zei, zijn bijna alle vertolkingen op de een of andere manier niet perfect,
onvolmaakt. Maar een goede onvolmaaktheid – een onvolmaaktheid barstensvol goede dingen – stimuleert het
denken en scherpt de aandacht. Als ik achter het stuur moet luisteren naar een perfecte uitvoering van een
perfect stuk muziek, ben ik bang dat ik zin krijg om mijn ogen te sluiten en me te pletter te rijden. Maar
als ik de sonate in D-groot aan heb staan, weet ik dat ik luister naar de grens van het menselijk kunnen.
Dan besef ik dat er een volmaaktheid bestaat die slechts kan worden uitgedrukt door een eindeloze opeenstapeling
van onvolmaaktheden. En persoonlijk vind ik dat eerder bemoedigend.
H. MURAKAMI, Kafka op het strand Atlas
– Amsterdam / Antwerpen
|
foto: André Callier
|
Het favoriete boek van Els Durnez
Eén van mijn lievelingsboeken op dit moment is geschreven door de jonge Duitser Daniel Kehlmann en het is
erg amusant. Vorige zomer las ik het op vakantie: met een grote glimlach. Ik liet uiteraard mijn vakantiehuisgenoten
ook meegenieten door af en toe wat voor te lezen, zodat er, zodra mijn boek uit was een ruzie ontstond over
wie het als volgende mocht lezen.
Nochtans is het een heel wetenschappelijk gegeven: Daniel Kehlman vervlecht in zijn roman “Het meten van
de wereld” de levens van twee genieën die in het pantheon van de wetenschappen thuishoren: de wiskundige
Carl Friedrich Gauss, en ontdekkingsreiziger Alexander Von Humboldt. Wetenschap is voor Von Humboldt
reizen (en tijdens die reizen verzamelen en meten), voor Gauss is een wetenschapper iemand die met pen en
papier aan de schrijftafel zit. Zo meten beiden de wereld. Von Humboldt is er rotsvast van overtuigd
dat de wereld daarop steunt. Gauss vreest echter te zullen ontdekken dat alle orde schijn of toeval is.
…Projecten,
brieste Gauss. Gepraat, plannen, intriges. Zinloos gepraat met tien vorsten en honderd academies tot je
ergens een barometer mocht plaatsen. Dat was geen wetenschap.
Ach, riep Humboldt, wat was wetenschap dan wel? Gauss trok aan zijn pijp. Een man alleen aan zijn schrijftafel.
Een vel papier voor zich, eventueel een verrekijker, voor het raam de heldere hemel. Wanneer zo’n man niet
opgaf voordat hij het begreep. Dat was wetenschap. En wanneer die man reizen ondernam? Gauss haalde zijn
schouders op. Wat in de verte verborgen lag, in gaten of mijnen, was toeval en onbelangrijk. De wereld werd
er op die manier niet duidelijker door.
D. Kehlman, Het meten van de wereld.
Amsterdam, Querido, 2007. 289 p. - vert.
van Die Vermessung der Welt
|
foto: André Callier
|
Het favoriete
boek van Bart Madou
Een lievelingsboek, dat is zoals met spijzen.
Vandaag heb je zin in lasagne, morgen in spinazie enz. Maar toch er zijn een aantal constanten. Niertjes?
Nee, bedankt (sorry, Mr. James Joyce). Spruitjes? Laat maar komen. Of muziek. Al naargelang de stemming
kies je voor Ein Deutsches Requiem of L’Estro armonico, maar zowel dit Requiem van Brahms of de concerti
van Vivaldi blijven steeds terugkomen. Zo ook met boeken. Toon mij je beduimelde exemplaren en ik zal zeggen
wat je (graag) leest. Maar je beperken tot één (zegge en schrijve : één) boek? Onmogelijk, en toch moet
en wil ik een keuze maken. Een jeugdvriend dan maar, een boek waarmee zo niet alles dan toch heel veel begonnen
is: Brieven aan Milena van Franz Kafka. Eigenlijk geen fictie, maar echte brieven, eenrichtingsbrieven want
de antwoorden van Milena zijn verloren gegaan. Deze brieven kregen mij als zestienjarige zo in hun ban,
dat ik van dan af werkelijk alles van Kafka gelezen heb (niet alles óver Kafka, want daar zijn straten van
bibliotheken mee gevuld), en toegegeven het oeuvre van Kafka is niet zo uitgebreid als Balzac of Zola, het
viel dus best wel mee. Maar niet alleen Franz Kafka intrigeerde me, ook de figuur van Milena Jesenska intrigeerde
mij danig. Van de weduwe van Martin Buber is er later een biografie verschenen over Milena, waarbij haar
laatste dagen in Ravensbrück beschreven staan. Een werkelijk zeer waardige en moedige vrouw die haar hoofd
steeds rechtop gehouden heeft. Kafka zelf is nooit in een vernietigingskamp geraakt, de TBC had hem al jaren
voordien geveld. Zijn brieven aan Milena, meer nog dan deze aan Felice Bauer, zijn een ongelofelijk doordringend
en diepmenselijk ego-document waarin de typisch Kafkaïaanse ironie al fijntjes tussen de regels te vinden
is.
Lieve mevrouw Milena, (ja de aanhef
wordt moeilijk, maar het is een van die houvasten in de onzekere wereld, waardoor zieken zich staande kunnen
houden en het is nog geen bewijs van gezond worden, als het houvast moeilijk wordt) ik heb nooit onder Duitsers
geleefd, Duits is mijn moedertaal en daarom natuurlijk voor mij, maar het Tsjechisch ligt mij veel beter,
daarom ruimt uw brief vele onzekerheden uit de weg, ik zie nu duidelijker de bewegingen van het lichaam,
der handen, zo snel, zo beslist, het is bijna een ontmoeting, in ieder geval, als ik dan de ogen tot uw
gezicht wil opheffen, breekt er in de rest van de brief – wat een gekheid! – brand uit en zie ik niets dan
vuur.
|
© Copyright 2008-2016 ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN hetbeleefdegenot.be
Contact: hetbeleefdegenot@scarlet.be - tel. 0498/73.58.73
Laatst bewerkt:
19 februari 2024
|
|