In Memoriam Gwy Mandelinck (1937-2024)
Dat was Watou, dat was Gwy
un rato, un minute, un siglo;
pero que todos sepan que no he muerto;
Ik vraag een moment te mogen slapen,
een moment, een minuut, een eeuw;
maar allen moeten weten dat ik niet dood ben;
Federico Garcia Lorca – vertaling: Willy Spillebeen
(geciteerd door Gwy Mandelinck in Dat was Watou, op 22 mei 2001)
In een van zijn laatste aantekeningen in Dat was Watou, zijn Dagboek van de poëziezomers (15 maart 2011) noteert Gwy Mandelinck:
‘Ik vraag me voortdurend af welke afstand ik in de afgelopen vijfentwintig jaar al schrijvend heb afgelegd. Heeft die survivaltocht niet in de eerste plaats met poëzie te maken? Ik heb altijd beweerd dat Rilke gelijk had toen hij in de Aantekeningen van Malte Laurids Brigge schreef dat verzen vooral ervaringen zijn, dat je voor één gedicht vele steden moet zien, vele mensen en dingen moet kennen. Aanvankelijk schreef ik vanuit een obsederende visualiteit. Het concrete, dat vertrouwd overkwam, werd later gedeeltelijk weggeschreven door de integratie van archetypen. Langzamerhand zetten zich ook de deformaties door. De ellipsen, de lichte ontwrichting van de syntaxis, de negatie van de voegwoorden drongen zich op en gaven het concrete, het dagelijkse een vervreemdende setting. Ik wilde aan wat ik schrijvend ontdekte een nieuwe entourage geven, de dingen in hun oorspronkelijkheid evalueren. Ik opteerde stilistisch voor een bijna onhoudbare verdichting, een spanning, een verbinding tussen het concrete en het ongrijpbare.’
Nergens beter dan hier tekende hij zichzelf ten volle uit, hij de dichter, de dichter van de verdichting, het ongrijpbare dat je toch aangrijpt, je vaak naar de keel grijpt, tenminste als je de durf hebt zijn verzen in je hart en je geest te laten druppelen, te laten smelten, op te laten lossen.
Anton Korteweg bestempelde Gwy Mandelinck ooit als een ‘bevlogen eenzaat, gedreven en bezielend bovendien en on-Hollands gastvrij.’ (Gwy Mandelinck, Dat was Watou, blz. 43)
Samen met zijn vrouw Agnes was Gwy van in den beginne lid van Het Beleefde Genot. In januari 2015 was hij bij ons te gast voor de voorstelling van zijn laatste bundel Lotgenoten – ook zo’n greep beklijvende gedichten die je niet onberoerd laten, tenminste - weeral - als je de durf hebt de regels woord voor woord, traag en geconcentreerd in je op te nemen, vaak te herlezen ook.
In oktober 2018 hebben wij Gwy en zijn vrouw Agnes gehuldigd tijdens een uitgebreid poëzieprogramma. Jammer genoeg konden Gwy en Agnes niet aanwezig zijn omwille van de zwakke gezondheid van de dichter. Wel aanwezig waren zijn kinderen en kleinkinderen. Het is een waardige en mooie hulde geworden met het voorlezen van een tiental gedichten en een voortreffelijke toespraak van de toenmalige directeur van het Poëziecentrum Carl Destrycker. Op het einde werd een geschenk overhandigd aan de zoon en dochters van Gwy en Agnes: een portret van Gwy Mandelinck, geschilderd door kunstenaar Wilfried Vandecasteele (zie foto).
Graag verwijs ik ook naar het interview dat wij tien jaar geleden van Gwy hebben mogen afnemen, u kunt het nog nalezen in Toverberg nr. 34, Herfst 2014
Gwy heeft ons op 5 april van dit jaar verlaten, net geen jaar na de dood van zijn zoon Jan. En neen, een dichter is nooit dood, hij blijft leven in zijn gedichten. Met Gwy zal dat niet anders zijn.
Bart Madou, 6 april 2024
Twee gedichten van Gwy Mandelinck uit Schemerzones (2009)
Dat er sterren
Dat er sterren boven ons gespijkerd staan;
dat het hamert in ons hoofd;
de wereld ons te buiten gaat alsof men
op het kookpunt van het water naar
ons fluit; wij van dorst vergaan,
dat je een hand verheft
die voor een zee van tijd het zoute
van het zoete water scheidt.
Ruptuur
Je kind voor je schoot te tam,
bovenarmen in een schaar,
zijn borstbeen snijdt je hand;
getrap, dat glijden van. je af,
zijn stem die breekt
en van de tak waarop het zat
– van honger wit gepeld –
stokken in de keel.